Aangifte seksueel misbruik uit verleden onvoldoende betrouwbaar
Hoe meer tijd er zit tussen het moment van seksueel misbruik en het doen van aangifte, des te moeilijker het wordt om de betrouwbaarheid van de verklaringen goed te kunnen beoordelen. Dat zien we in een uitspraak van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, van 11 juni 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1747. Het ging om een verdenking van seksueel misbruik van een minderjarig neefje (6) door zijn oom. In 2005 had er een informatief gesprek plaatsgevonden, maar daarop volgde niet direct de aangifte. Pas in 2010 werd aangifte gedaan. Om de betrouwbaarheid te onderzoeken werd de deskundige dr. G. Wolters ingeschakeld.
Met betrekking tot de verklaringen van [betrokkene] heeft de deskundige dr. G. Wolters het volgende gerapporteerd:
“Het eerste verhoor van [betrokkene] vindt plaats ruim vijf jaar nadat de gebeurtenissen plaats vonden. Hij was ten tijde van die gebeurtenissen 6 jaar oud. Gezien de lange tijd die is verstreken en zijn leeftijd op dat moment, is niet te verwachten dat een goed en gedetailleerd verslag kan worden gegeven. Door deze beperkingen is ook niet te verwachten dat betrouwbare informatie over tijdstippen en frequenties van gebeurtenissen kan worden gegeven.
Wat [betrokkene] vertelt, is zoals te verwachten nogal algemeen en globaal. Het stereotype verhaal is dat hij ’s nachts bij oom [verdachte] [hof: verdachte] in bed werd genomen en dan anaal werd verkracht, of zijn oom moest pijpen en door hem werd gepijpt. Sommige elementen maken het verhaal geloofwaardig omdat ze op kennis duiden die niet aannemelijk is als het niet zelf werd ervaren, zoals de posities die hij moest innemen bij de anale penetratie en dat dit pijn deed. Een bevestiging voor zijn verklaringen is dat uit de rapportage van de GGZ en het verhoor van therapeut [behandelaar] blijkt dat hij al tijdens de therapiesessies in maart 2009 sprak over anale verkrachting en zei dat hij daarbij een pleister op de mond kreeg zodat hij niet kon schreeuwen.
Een complicerende factor is dat [betrokkene] zegt vanaf zijn 8e jaar met enige regelmaat naar pornografische films te kijken op de tv op zijn eigen kamer omdat hij de code van de pornozender heeft ontdekt. Bovendien zou verdachte hem bij het misbruik naar seksfilms hebben laten kijken. Het is daarom niet uit te sluiten dat elementen die [betrokkene] noemt, ontleend kunnen zijn aan films die hij heeft gezien, zoals sperma dat op zijn buik en gezicht terecht kwam en het gebruik van een crème als glijmiddel.
In het verhaal van [betrokkene] zit ook een aantal elementen die minder geloofwaardig lijken en vragen oproepen. (a) Zo is het scenario dat het misbruik bijna steeds ’s nachts gebeurde, waarbij verdachte [betrokkene] [uit] zijn bed tilde en meenam naar zijn eigen kamer zonder dat hij wakker werd, niet geheel onmogelijk, maar toch minder aannemelijk. (b) Ook de opmerking van [betrokkene] dat hij dan pas wakker werd als oom [verdachte] hem op de wang sloeg wat ‘een brandend gevoel gaf’ (p137) lijkt niet zonder meer geloofwaardig. (c) Volgens [betrokkene] kreeg hij meestal tape op zijn mond geplakt zodat hij niet kon schreeuwen. Op de vraag welke ervaringen hij daarbij had, gaat hij niet in. (d) Verder zegt hij eerst dat hij zelf de tape eraf haalde, maar later geeft hij aan dat oom [verdachte] dat altijd op een pijnlijke manier deed. (e) Op de vraag wat hij voelde bij de penetratie, noemt [betrokkene] alleen ‘dat het pijn deed’. Het is jammer dat op dit punt niet is doorgevraagd, omdat een verdere kwalificatie van de aard van deze pijn meer overtuigende evidentie voor zijn verhaal zou opleveren. (f) Hetzelfde geldt voor de vraag wat hij proefde bij het likken aan de piemel van oom [verdachte] (‘erg vies’). (g) Enkele malen wordt gevraagd hoe het penetreren stopte en dan is het antwoord als oom [verdachte] moe werd, maar er wordt dan door [betrokkene] niets vermeld over mogelijk klaarkomen en sperma. Het klaarkomen en het sperma komt pas aan de orde als wordt begonnen over het likken aan de piemel. In dat verband vertelt [betrokkene] dan spontaan over witte plas [die] uit de piemel van oom [verdachte] kwam.
Bij de onthulling in 2005 is kennelijk niet expliciet gesproken over een bedreiging door oom [verdachte]. Uit de rapportage van de GGZ en het verhoor van therapeut [behandelaar] blijkt dat [betrokkene] daar [hof: in de eerste helft van 2009] aangaf dat hij geld zou hebben aangenomen van zijn oom en dat het daarom zijn schuld was. Verder gaf hij aan dat zijn oom dreigde om hem bij zijn volledige naam te noemen. Pas bij de onthulling tegenover zijn stiefvader in 2010 wordt voor het eerst gezegd dat oom [verdachte] dreigde hem te vermoorden.
Op 21 januari 2013 wordt [betrokkene] nogmaals in de studio gehoord. Het is niet te verwachten dat dit verhoor nog nieuwe bruikbare informatie over de gebeurtenissen in 2005 kan opleveren. [betrokkene] herhaalt over het misbruik inderdaad alles wat hij eerder vertelde. Hij licht hier en daar iets toe zonder dat dit nieuwe inzichten oplevert. De voornaamste reden voor een dergelijk verhoor is om onduidelijkheden op te helderen. Dat gebeurt echter niet en het enige dat het vermelden waard is, zijn enkele discrepanties. (a) Zo benoemt [betrokkene] in 2010 een bepaalde vorm van het misbruik consequent als ‘batsen’, in het verhoor van 2013 komt dit begrip echter niet terug. (b) Verder vertelt [betrokkene] in het verhoor in 2010 gedetailleerd over de ruzie tussen zijn moeder en oom [verdachte] en het overhaaste vertrek van oom [verdachte] (hij zegt bijvoorbeeld dat oom [verdachte] snel zijn koffers ging pakken en dat [de] auto van zijn tante die hem ophaalde al klaar stond). Het is daarom opvallend dat hij in het verhoor van 2013 zegt zich niets te herinneren over een ruzie tussen zijn moeder en oom [verdachte]. Het is echter mogelijk dat hij zich op dat moment deze informatie gewoon niet herinnerde.
Ook in het tweede verhoor wordt niet duidelijk wat precies de aanleiding is geweest van de eerste onthulling van het misbruik in 2005. In beide verhoren geeft [betrokkene] aan dat hij het eerst niet durfde te vertellen omdat oom [verdachte] dreigde zijn moeder te zullen vermoorden als hij wat zou zeggen. Ook zegt hij beide keren dat hij het vertelde omdat oom [verdachte] toch niet terug zou komen en dat de directe aanleiding was dat hij een ontstoken piemel had en zijn moeder toen vroeg hoe dat kwam. Uit andere verklaringen blijkt echter dat deze aanleiding niet aannemelijk is.
In het verhoor van 21 januari 2013 zegt [betrokkene] dat hij bij de eerste onthulling in 2005 alles had verteld. Dit lijkt echter niet juist. Uit wat aangeefster in 2005 in het informatieve gesprek vertelde, is op te maken dat [betrokkene] destijds alleen vertelde dat oom [verdachte] aan zijn piemel had gezeten. Er wordt dan geen melding gemaakt van de doodsbedreigingen en de anale verkrachtingen die de kern vormen van de latere verklaringen. Mogelijk durfde [betrokkene] dit indertijd niet te vertellen, maar deze terughoudendheid gaat dan wel ten koste van de aannemelijkheid van de latere verklaringen. Temeer omdat er enkele jaren en vele ervaringen met kijken naar pornografische films overheen gaan, voordat [betrokkene] komt met de beschuldigingen van anale verkrachting en pijpen.
Ook de aanleiding voor de aangifte in 2010 roept vragen op. De nieuwe onthullingen die tot deze aangifte leiden, komen 5 jaar na dato. De aanleiding voor de onthullingen is dat het slecht gaat met [betrokkene] (gedragsproblemen en achterblijvende schoolprestaties) en dat zijn nieuwe stiefvader hem daarop aanspreekt. [betrokkene] zegt daar weinig over, maar uit andere verklaringen lijkt op te maken dat daarbij flinke druk op [betrokkene] is uitgeoefend. Wel zegt [betrokkene] dat hij een soort ultimatum kreeg voorgelegd (‘of je gaat het zeggen tegen de politie, of je blijft er mee rondlopen’). In die situatie is niet uit te sluiten dat [betrokkene] zich onder druk gezet voelde om het verhaal over zijn misbruik erger te maken dan het feitelijk was.”
De deskundige heeft in zijn rapport geconcludeerd dat bij de onthulling in 2010 en de verklaringen van [betrokkene] diverse vraagtekens zijn te plaatsen waardoor deze verklaringen slechts in beperkte mate betrouwbaar geacht kunnen worden. Er is volgens de deskundige een te lange periode verstreken en er zijn teveel mogelijkheden van beïnvloeding uit andere bronnen geweest om deze onthulling in hoge mate betrouwbaar te laten zijn. Bovendien zijn er volgens de deskundige vraagtekens te plaatsen bij de wijze waarop de onthulling tot stand kwam. 3
Blijkens een bij het rapport gevoegde bijlage, bevattende een korte beschrijving van de gevolgde methode van onderzoek, moet onder ‘in beperkte mate betrouwbaar’ worden verstaan een betrouwbaarheid van 30 tot 70 procent. 4 Ter terechtzitting van het hof heeft de deskundige verklaard dat, waar het de onderdelen van de verklaringen van [betrokkene] betreft die zien op de beschuldigingen jegens de verdachte die verder gaan dan de onthulling in 2005, naar zijn schatting eerder sprake is van een betrouwbaarheid in de richting van 30 procent dan in de richting van 70 procent.
Voorts heeft de deskundige ter terechtzitting van het hof desgevraagd nog verklaard dat de omstandigheid dat de verdachte in een eerdere strafzaak is veroordeeld voor ontucht met een minderjarige neef waarbij sprake was van een specifieke modus operandi waarover ook door [betrokkene] is verklaard, namelijk het met een sok afvegen van sperma, hem niet tot een ander oordeel brengt voor wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene]. Volgens de deskundige vormt de omstandigheid dat de verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld een indirecte ondersteuning voor de onthulling van [betrokkene] in 2005 dat hij seksueel door de verdachte is benaderd, doch verandert dit niets aan de vraagtekens die geplaatst kunnen worden bij de onthulling in 2010, gelet op hetgeen in de tussenliggende periode is gebeurd. Ook de omstandigheid dat door het slachtoffer in de eerdere strafzaak is verklaard over bedreiging met geweld maakt volgens de deskundige niet dat de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene] wordt vergroot, nu [betrokkene] hierover pas bij zijn eerste studioverhoor in 2010 voor het eerst verklaart.
Met betrekking tot de omstandigheid dat de deskundige enerzijds en de leden van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken anderzijds van mening verschillen over de mogelijke invloed van het kijken van pornografische films door [betrokkene] op zijn verklaringen, heeft de deskundige ter terechtzitting van het hof verklaard dat op dit punt inderdaad sprake is van een verschil van inzicht. De deskundige is desgevraagd bij zijn oordeel gebleven dat het niet uit te sluiten is dat [betrokkene] elementen uit pornografische films heeft verweven met zijn eigen verhaal, te meer daar hij pas over de verdergaande seksuele handelingen is gaan verklaren toen hij vanwege problemen onder behandeling was bij de GGZ en toen hij door zijn stiefvader onder druk was gezet. Aldus is het mogelijk dat [betrokkene] zich geroepen heeft gevoeld om met een verklaring voor zijn problemen te komen. De deskundige heeft verklaard dat de frequentie waarmee [betrokkene] naar pornografische films keek alsmede zijn leeftijd (jonge kinderen zijn meer dan volwassenen gevoelig voor suggesties) in dat kader een rol spelen. De deskundige heeft voorts nog opgemerkt dat uit de omstandigheid dat [betrokkene] op jonge leeftijd frequent keek naar pornografische films niet de conclusie mag worden getrokken dat hij is misbruikt.
Gezien de bevindingen van de deskundige dr. G. Wolters, met name de omstandigheid dat door het op jonge leeftijd frequent kijken naar pornografische films het geheugen van [betrokkene] kan zijn gecontamineerd en in aanmerking genomen de omstandigheid dat er geen of nauwelijks ondersteunend bewijs is, zijn bij het hof twijfels gerezen over de betrouwbaarheid van de verklaringen die [betrokkene] in 2010 en 2013 heeft afgelegd. Het hof acht de verklaringen van [betrokkene] over de verdergaande seksuele handelingen dan de handelingen zoals beschreven door [aangeefster] in het informatief gesprek van 15 november 2005 (door de deskundige aangeduid als de onthulling in 2010) dan ook onvoldoende betrouwbaar om aan die verklaringen van [betrokkene] bewijskracht toe te kennen. In hetgeen door de advocaat-generaal is aangevoerd, waaronder de inhoud van de door psychotherapeut (en behandelaar van [betrokkene]) [behandelaar] afgelegde verklaring, ziet het hof onvoldoende reden om tot een ander oordeel te komen. Het hof ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen teneinde J. van der Sleen als deskundige te horen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene], zoals door de advocaat-generaal in overweging is gegeven. Het hof acht zich op basis van het dossier, in het bijzonder het rapport van de deskundige dr. G. Wolters en zijn toelichting op de terechtzitting van het hof alsmede het rapport van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken, voldoende voorgelicht.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verklaringen van [betrokkene] over de verdergaande seksuele handelingen (onthulling in 2010) niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Bij gebrek aan voldoende overig wettig en overtuigend bewijs op dit punt kan niet worden bewezen dat verdachte de betreffende handelingen bij [betrokkene] heeft gepleegd en dient de verdachte in zoverre van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.