Geen grooming bij lokagent die ouder is dan 16 jaar
De verdachte is op 17 juni 2010 te Leiden aangehouden op verdenking van “grooming”, strafbaar gesteld in artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht. In de procedure is echter vast komen te staan dat de verdachte tijdens bedoeld berichtenverkeer in werkelijkheid contact heeft gehad met een opsporingsambtenaar, een meerderjarige persoon, die zich [naam jongen]13 en/of [naam jongen] noemde en zich heeft voorgedaan als een jongen van 13 jaar oud. De verdachte heeft aldus in werkelijkheid geen contact gehad met een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. Op die grond mocht de verdachte nooit worden vervolgd (Gerechtshof Den Haag, 25 juni 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:2302).
Rechtsvraag: grooming ook bij meerderjarige die zich voor jonger uitgeeft?
De kardinale vraag die ter beantwoording voorligt, is of aan de delictsomschrijving van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht eerst is voldaan indien vast komt te staan dat het beoogde slachtoffer van dat feit daadwerkelijk de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, of dat reeds voldaan is aan die delictsomschrijving met de intentie van de verdachte, blijkend uit diens gedragingen, om een ontmoeting met een persoon beneden de leeftijd van zestien jaren te arrangeren, teneinde met hem of haar seksueel contact te hebben.
Hof: onterechte aanhouding en inbeslagname computers
Het gerechtshof oordeelde als volgt:
“Uit de Memorie van toelichting blijkt dat artikel 248e Wetboek van Strafrecht uitvoering geeft aan artikel 23 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik(Trb. 2008,58), tot stand gekomen op 25 oktober 2007 te Lanzarote en strekt tot bescherming van personen beneden de leeftijd van zestien jaar.
De Minister van Justitie heeft tijdens de parlementaire behandeling van het betreffende wetsvoorstel gesteld dat als het slachtoffer objectief achttien was, maar de verdachte subjectief dacht dat het om een minderjarige ging, van strafbaarheid geen sprake is. Daartoe bestaat geen aanleiding, omdat de bescherming van minderjarigen het uitgangspunt van het hiervóór genoemde verdrag is, aldus de minister.1
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat voor een strafbaar handelen in de zin van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht rechtens als een voorwaarde heeft te gelden dat het beoogde slachtoffer van dat feit de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De intenties van de verdachte aangaande de leeftijd van het slachtoffer zijn in dit verband niet doorslaggevend.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat naar het oordeel van het hof, de strafrechter, later oordelend, niet tot een bewezenverklaring zal kunnen komen.
De aanhouding van de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde wordt gelet op het vorenoverwogene door het hof als onrechtmatig beoordeeld omdat er aan de zijde van de politie immers wetenschap bestond omtrent het feit dat verdachte geen contact had gezocht in de zin van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht met een persoon die de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt nu de lok-agent meerderjarig was.
De onder 2 en 3 in de tenlastelegging genoemde bestanden met kinderpornografisch materiaal zijn afkomstig van verdachte’s apparatuur en na de inbeslagneming daarvan verkregen als rechtstreeks gevolg van die onrechtmatige aanhouding van de verdachte. Hieruit zou kunnen volgen dat de strafrechter, later oordelend, dit materiaal van het bewijs van die feiten zal moeten uitsluiten.”