Geen verleiding minderjarige tot ontucht (art. 248a Sr.) ondanks leeftijdsverschil en positie
Een (gemeente)raadslid en/of fractievoorzitter/-lid van de CDA zou volgens de tenlastelegging een minderjarige opzettelijk hebben verleid tot ontuchtige handelingen. De beschuldigingen kloppen, maar de rechtbank komt tot een vrijspraak nu niet duidelijk blijkt dat de verdachte aangeefster echt had verleid tot de ontuchtige handelingen (Rechtbank Rotterdam, 2 augustus 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:6000).
Geen verleiding minderjarige tot ontucht
Dit is een belangrijke uitspraak omdat de rechtbank ondanks een behoorlijk leeftijdsverschil en het bekleden van een bepaalde positie niet tot een bewezenverklaring van de verleiding van de minderjarige tot ontucht is gekomen.
De rechtbank licht dit als volgt toe:
“De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte door misbruik te maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht van de verdachte of door misleiding de destijds zestienjarige aangeefster opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen en/of van hem, verdachte, te dulden .
Uit de verklaringen van de aangeefster en de verdachte blijkt evenwel niet, althans onvoldoende, dat de verdachte de aangeefster heeft misleid of dat de verdachte enig overwicht voortvloeiende uit het leeftijdsverschil of zijn positie binnen de lokale CDA misbruikt heeft waardoor aangeefster is bewogen om seksuele handelingen te verrichten.
Uit de verklaring van aangeefster blijkt ook niet dat het leeftijdsverschil of de positie van de verdachte binnen het CDA voor haar een rol heeft gespeeld, of dat aangeefster zich daardoor heeft laten overrompelen of onder zodanige druk stond van de verdachte dat zij tot de seksuele handelingen is bewogen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de aangeefster in haar relatie tot de verdachte ook een grote mate van controle uitoefende over hoe het contact verliep en waar zij afspraken, en dat zij daarbij zelf haar seksuele grenzen bewaakte, die de verdachte respecteerde. Bovendien was het de aangeefster die de seksuele omgang met de verdachte uiteindelijk beëindigde toen zij een (andere) vriend kreeg, waarna vriendschappelijk contact met de verdachte bleef bestaan. Van misbruik van overwicht als bedoeld in artikel 248a Wetboek van strafrecht was daarom geen sprake.”
< Terug naar Meer informatie seksueel misbruik