Steunbewijs in zedenzaken
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de tenlastegelegde handelingen alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de rechter het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige. De verdachte kan dan niet worden veroordeeld.
Bewijsregels in zedenzaken
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010: BM2452, NJ 2010/515).
Voorbeelden geen steunbewijs in zedenzaken
In de jurisprudentie zien we voldoende voorbeelden van zedenzaken waarin niet voldaan is aan het bewijsminimum. Steunbewijs ontbreekt:
Zelfde plaats, bij elkaar onder dekens, emotie bij vertellen is onvoldoende steunbewijs
HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717
De verklaring van [betrokkene 1] wordt in zoverre ondersteund door ander bewijs dat getuigen verklaren dat
i) de verdachte [betrokkene 1] geregeld naar bed bracht,
ii) [betrokkene 1] tijdens het logeren met de verdachte in één bed sliep en
iii) de verdachte en [betrokkene 1] samen onder een plaid op de bank videogames speelden.
Deze verklaringen zien weliswaar op de context waarbinnen de seksuele handelingen volgens [betrokkene 1] zouden hebben plaatsgehad, maar bieden onvoldoende concrete steun voor de tenlastegelegde ontuchtige handelingen. Ook de emoties van [betrokkene 1] die zijn moeder heeft waargenomen toen [betrokkene 1] haar over het misbruik vertelde, bieden deze steun niet. Zij onderstrepen wel de geloofwaardigheid van [betrokkene 1], maar zij houden als steunbewijs voor de tenlastegelegde ontuchtige handelingen onvoldoende verband met die handelingen als zodanig. Voorts kan hetgeen de moeder van [betrokkene 1] heeft verklaard over hetgeen deze haar heeft verteld over het tenlastegelegde niet het vereiste steunbewijs opleveren, omdat de bron van haar verklaringen dezelfde is als de verklaringen die ondersteuning behoeven, namelijk [betrokkene 1] zelf. Tot slot kunnen de voornoemde verklaringen naar het oordeel van het hof ook in onderlinge samenhang niet in voldoende mate steun bieden aan de verklaringen van [betrokkene 1].
HR: Het middel betoogt terecht dat niet vereist is dat het in rov. 2.3 bedoelde steunbewijs betrekking dient te hebben op de tenlastegelegde gedragingen. Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld, heeft het Hof dit echter niet miskend. De hiervoor onder 2.2.2 weergegeven overwegingen houden in dat het Hof heeft geoordeeld dat en waarom de door de getuige [betrokkene 1] gereleveerde feiten en omstandigheden wat betreft de tenlastegelegde gedragingen op zichzelf staan en onvoldoende concrete steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Het kan, verweven als het is met aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst.
Verklaring van grootmoeder over wat zij heeft gehoord en aantekening patiëntendossier is onvoldoende steunbewijs
Hoge Raad, 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1247
Het oordeel van het Hof dat de door de aangeefster gereleveerde feiten en omstandigheden met betrekking tot de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen voldoende steun vinden in de overige door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat de verklaring van [betrokkene 5], de grootmoeder van de aangeefster, wat betreft de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde uitsluitend is gebaseerd op hetgeen de aangeefster aan haar overgrootmoeder, de moeder van [betrokkene 3], heeft meegedeeld, en dat de aantekening in het patiëntendossier volgens [de huisarts] berust op hetgeen hem is gemeld door mogelijk de oma van de aangeefster.