Locatie en emotie hoeft niet altijd steunbewijs op te leveren

Steunbewijs voor een bewezenverklaring van een zedendelict kan al in de kleinste dingen zitten.
Het kan ook een beschrijving van de emotie van het slachtoffer zijn, kort na het vooral. In sommige gevallen kan dat voldoende zijn.
Evenwel kan die emotie ook door andere redenen worden verklaard. Dan levert die emotie weer geen bewijs op. Het gaat steeds om een afweging van de verschillende factoren. In HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594 ging het om de vraag of de locatie en de emotie voldoende kan steunbewijs kan vormen. Het hof meende van wel, maar de Hoge Raad nam met de motivering geen genoegen en casseerde.

De Hoge Raad overwoog het volgende:
“Bij de beoordeling van de vraag of is voldaan aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv moet voorop worden gesteld dat art. 342, tweede lid, Sv strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.1 Bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.2
9. De kern van de klacht komt er op neer dat het bewezenverklaarde door de verdachte knijpen in de billen van aangeefster niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen anders dan de verklaring van de aangeefster. In de bewijsoverweging die ik hierboven bij randnummer 6 heb weergegeven, ligt het oordeel van het hof besloten dat aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan. Zoals de Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 15 mei 2018, is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen,3 in dit geval het in de billen knijpen van aangeefster. Ter verduidelijking van deze overweging wijs ik op Rozemond die in zijn noot bij het arrest opmerkt dat het voldoende is “dat de verklaring van de aangeefster of aangever op concrete punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, waarbij die concrete punten ‘specifieke omstandigheden’ van de tenlastegelegde […] gedragingen moeten opleveren. In bepaalde gevallen kan het steunbewijs zelfs betrekking hebben op een specifieke omstandigheid (bijvoorbeeld de reactie, emotie of toestand van het slachtoffer direct na het misdrijf) die niet uit andere bewijsmiddelen blijkt”.4
10. Het steunbewijs in deze zaak heeft in het bijzonder betrekking op specifieke omstandigheden die betrekking hebben op de locatie waar aangeefster en de verdachte zich bevonden en de aangeefster in haar billen zou zijn geknepen, te weten de toiletten van het [A] Den Haag, de aanwezigheid van beiden op die locatie, het mondelinge contact dat daar tussen beiden heeft plaatsgevonden en de psychische, gesteldheid van de aangeefster vlak na het feit.”

 

< Terug naar Meer informatie "bewijsminimumregels in zedenzaken"
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden