Grooming met lokagent niet strafbaar
Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat hij aan het chatten was met een minderjarig meisje, terwijl hij in werkelijkheid in de val werkt gelokt door een meerderjarige politieagent. Dit heeft echter tot gevolg dat het gedeelte in de tentelastelegging “Een ontmoeting met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen met een minderjarige” ondanks de (moreel verwerpelijke) intenties en gedragingen van verdachte, niet bewezen kan worden, nu de ontmoeting zou plaatsvinden met een meerderjarige politieagent. De uitspraak is gedaan door de rechtbank ’s Gravenhage, op 14 september 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BX8188).
De rechtbank oordeelde als volgt:
“Voorts heeft de raadsman ten aanzien van de bedoeling van de wetgever voor wat betreft artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2011, waarin de behandeling van het wetsvoorstel in de Kamer wordt aangehaald. In het verlengde daarvan heeft de raadsman de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2011 aangehaald. Hieruit volgt naar de mening van de raadsman dat niet voldaan kan worden aan de delictsomschrijving van artikel 248e WvSr indien er feitelijk niet is gecommuniceerd met iemand die de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, ook niet indien de intentie van de verdachte hier wel op gericht was. Nu er in de zaak van zijn cliënt ook geen sprake was van communicatie met een minderjarige, kan niet worden voldaan aan de delictsomschrijving, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit punt als volgt. Uitgangspunt van de wetgever met betrekking tot het onderhavige wetsartikel 248e WvSr is dat hierin een geobjectiveerde leeftijd van 16 jaar wordt gehanteerd. Dit brengt mee dat, indien iemand objectief gezien ouder dan zestien jaar is, maar de verdachte subjectief dacht dat het om een minderjarige ging, er van strafbaarheid geen sprake kan zijn. De officier van justitie heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op een passage uit het verslag van de kamervragen betreffende artikel 248e WvSr (TK 2008-2009, 31808, nr. 6), te weten de passage waarin minister Hirsch Ballin in een gesprek met de heer Teeven meedeelt dat indien de intentie van de verdachte om contact te hebben met een persoon jonger dan 16 jaar kan worden afgeleid uit de communicatie, er sprake is van een situatie waarin aan de delictsomschrijving wordt voldaan. Weliswaar is juist dat dit gesprek handelt over de grenzen van de strafbaarheid, dit neemt echter niet weg dat de wetgever heeft vastgehouden aan het uitgangspunt van de geobjectiveerde leeftijd van zestien jaren.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van een situatie waarbij de persoon waarmee de verdachte contact heeft gehad, de geobjectiveerde leeftijd van zestien jaar al had bereikt. Daarmee is het naar het oordeel van de rechtbank op voorhand duidelijk dat nooit aan de delictsomschrijving kan worden voldaan en dus niet tot een veroordeling van de verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit kan worden gekomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat, mocht de wetgever enige ruimte hebben willen scheppen voor de strafbaarstelling van de intentie op het hebben van contact met een persoon jonger dan 16 jaar, deze intentie onvoldoende is om alsnog te voldoen aan de delictsomschrijving indien er geen sprake is van een betrokken persoon jonger dan 16 jaar. Feit blijft dan namelijk dat los van de moreel uiterst verwerpelijke intenties, gedragingen en handelingen van de verdachte, een feitelijke ontmoeting met een persoon jonger dan 16 jaar nooit tot stand had kunnen komen, hetgeen door de wetgever uitdrukkelijk van strafbaarheid is uitgesloten. Daarbij overweegt de rechtbank tevens dat bij andere zedendelicten eveneens van een geobjectiveerde leeftijd wordt uitgegaan. Als een volwassene seksueel contact heeft met een persoon, van wie hij meent en wil dat deze jonger is dan 16 jaar (en die er mogelijk ook nog daadwerkelijk uitziet als iemand die jonger is dan 16 jaar en zich als zodanig ook voordoet), dan kan, als uiteindelijk blijkt dat betrokkene toch 16 jaar of ouder is, niet tot een overtreding van bijvoorbeeld artikel 245 WvSr worden gekomen. De rechtbank is van oordeel dat, als bij de beoordeling van artikel 248e WvSr wel wordt uitgegaan van de subjectieve gedachte van een verdachte, de situatie zou ontstaan dat seksueel contact met een persoon van 16 jaar of ouder die zich voordoet als zijnde jonger dan 16 jaar uiteindelijk niet strafbaar zou zijn, terwijl het benaderen van deze persoon met dezelfde intentie wel strafbaar zou zijn. Dat is niet logisch.”
Zie later ook:
Grooming met meerderjarige lokagent (bezwaar tegen dagvaarding)
Gerechtshof Den Haag, 25 juni 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:2302 (NJ 2014/123)
Uit de Memorie van toelichting blijkt dat artikel 248e Wetboek van Strafrecht uitvoering geeft aan artikel 23 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik(Trb. 2008,58), tot stand gekomen op 25 oktober 2007 te Lanzarote en strekt tot bescherming van personen beneden de leeftijd van zestien jaar.
De Minister van Justitie heeft tijdens de parlementaire behandeling van het betreffende wetsvoorstel gesteld dat als het slachtoffer objectief achttien was, maar de verdachte subjectief dacht dat het om een minderjarige ging, van strafbaarheid geen sprake is. Daartoe bestaat geen aanleiding, omdat de bescherming van minderjarigen het uitgangspunt van het hiervóór genoemde verdrag is, aldus de minister.1
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat voor een strafbaar handelen in de zin van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht rechtens als een voorwaarde heeft te gelden dat het beoogde slachtoffer van dat feit de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De intenties van de verdachte aangaande de leeftijd van het slachtoffer zijn in dit verband niet doorslaggevend.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat naar het oordeel van het hof, de strafrechter, later oordelend, niet tot een bewezenverklaring zal kunnen komen.
De aanhouding van de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde wordt gelet op het vorenoverwogene door het hof als onrechtmatig beoordeeld omdat er aan de zijde van de politie immers wetenschap bestond omtrent het feit dat verdachte geen contact had gezocht in de zin van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht met een persoon die de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt nu de lok-agent meerderjarig was.
De onder 2 en 3 in de tenlastelegging genoemde bestanden met kinderpornografisch materiaal zijn afkomstig van verdachte’s apparatuur en na de inbeslagneming daarvan verkregen als rechtstreeks gevolg van die onrechtmatige aanhouding van de verdachte. Hieruit zou kunnen volgen dat de strafrechter, later oordelend, dit materiaal van het bewijs van die feiten zal moeten uitsluiten.
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat het hoogst onaannemelijk is dat de strafrechter, later oordelend, tot een bewezenverklaring van het aan verdachte in de dagvaarding met parketnummer 09/751201-12 ten laste gelegde zal komen.
Aangezien het hof op andere gronden dan de rechtbank het bezwaar tegen de dagvaarding gegrond zal verklaren, luidt de beslissing zoals hierna wordt vermeld.
Nieuw wetsvoorstel
Inmiddels is er een wetsvoorstel computercriminaliteit III waarin de minister wil regelen dat de inzet van meerderjarige lokpubers mogelijk wordt. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter gewaarschuwd dat de grens tussen lokken en uitlokken in beeld komt. De politie mag wel lokken maar niet uitlokken. Een verdachte mag niet tot handelingen worden aangezet die hij anders niet van plan zou zijn geweest.