Meer informatie verkrachting Archives - Zedenadvocaat https://www.zedenadvocaat.nl/advocaat-verkrachting/ Thu, 05 Dec 2024 20:45:30 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.7 Onvoldoende bewijs ondanks verklaringen getuigen over emotie https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-bewijs-ondanks-verklaringen-getuigen-over-emotie/ https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-bewijs-ondanks-verklaringen-getuigen-over-emotie/#respond Thu, 05 Dec 2024 20:45:30 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2214 In een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 april 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:1170 ging het om een verdenking van verkrachting. De man ontkende eerst seks te hebben gehad met de vrouw, maar kwam daar later op terug toen bleek dat er DNA-bewijs was. Het dossier bevatte verder verklaringen van getuigen dat het slachtoffer na voorval neerslachtig […]

The post Onvoldoende bewijs ondanks verklaringen getuigen over emotie appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
In een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 april 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:1170 ging het om een verdenking van verkrachting. De man ontkende eerst seks te hebben gehad met de vrouw, maar kwam daar later op terug toen bleek dat er DNA-bewijs was. Het dossier bevatte verder verklaringen van getuigen dat het slachtoffer na voorval neerslachtig was. Toch heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken. De rechtbank overwoog als volgt:

“Uit de inhoud van het strafdossier leidt de rechtbank af dat verdachte en [slachtoffer] elkaar een paar dagen voorafgaand de ten laste gelegde periode hebben leren kennen via facebook. Verdachte heeft [slachtoffer] op 19 september 2019 samen met zijn neef opgehaald uit Emmen voor een verzetje. Verdachte nam [slachtoffer] mee naar zijn caravan in [pleegplaats] waar verdachte destijds woonde. De neef vertrok en [slachtoffer] verbleef twee nachten bij verdachte in de caravan om een feestje te vieren. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij met verdachte in de caravan diverse malen tegen haar wil seks heeft gehad.
[slachtoffer] is op 21 september 2019 medisch onderzocht in het Scheper ziekenhuis te Emmen. Blijkens het NFI rapport van 8 april 2020 is er DNA-materiaal aangetroffen van verdachte in spermasporen. De rechtbank stelt op basis van het NFI rapport vast dat er sprake is geweest van seks tussen verdachte en [slachtoffer] , waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] .
[slachtoffer] heeft verklaard dat de seksuele handelingen tegen haar wil hebben plaatsgevonden en dat zij dat kenbaar heeft gemaakt aan verdachte door herhaaldelijk tegen hem te zeggen ‘dit wil ik niet’ en door zijn hand weg te duwen.

Verdachte is op 7 december 2020 aangehouden en heeft tijdens het verhoor door de politie op 8 december 2020, ruim een jaar na het incident, aanvankelijk verklaard dat er geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Toen verdachte tijdens ditzelfde verhoor door de politie werd geconfronteerd met de bevindingen van het NFI verklaarde hij dat hij zich het hele gebeuren eigenlijk niet goed meer kan herinneren. Hij had in de ten laste gelegde periode veel gedronken en was toen onder invloed van drugs.

Mocht er toch sprake zijn geweest van seks tussen hem en [slachtoffer] , dan hebben deze seksuele handelingen naar zijn idee met wederzijdse toestemming plaatsgevonden, aldus verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] op het punt dat zij door verdachte werd gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, onvoldoende wordt ondersteund door andere objectieve en redengevende bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring van de voor verkrachting noodzakelijke dwang te kunnen komen.

De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de zich in het dossier bevindende verklaringen van getuigen [getuige 1] , die namens [slachtoffer] aangifte heeft gedaan, en [getuige 2] berusten op de informatie die zij vlak na het gebeuren van [slachtoffer] zelf hebben gekregen.

Deze verklaringen zijn aldus gestoeld op dezelfde bron, namelijk [slachtoffer] zelf.

Hoewel getuigen [getuige 1] en [getuige 2] beiden ook hebben verklaard over de emotionele gesteldheid van [slachtoffer] (vlak) na het incident, te weten dat de stem van [slachtoffer] neerslachtig en timide was, dat zij “schreiend” vertelde dat zij bij verdachte was en dat zij na het incident veel angstiger is, met name richting mannen, vormen deze verklaringen naar het oordeel van de rechtbank geen afdoende steunbewijs voor de vereiste dwang.

De emoties van [slachtoffer] wijzen immers niet dwingend op het kort daarvoor tegen haar wil ondergaan hebben van seksuele handelingen. De emoties zouden ook een andere oorzaak kunnen hebben gehad. Ook overigens bevat het dossier onvoldoende objectieve aanknopingspunten voor de vaststelling dat de seksuele handelingen een onvrijwillig karakter droeg.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van verkrachting te kunnen komen.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht het van belang te benadrukken dat hiermee niet is vastgesteld dat de aangifte als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook het onder parketnummer 18/310831-20 subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.”

The post Onvoldoende bewijs ondanks verklaringen getuigen over emotie appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-bewijs-ondanks-verklaringen-getuigen-over-emotie/feed/ 0
Wanneer is er sprake van wederrechtelijk binnendringen? https://www.zedenadvocaat.nl/wanneer-is-er-sprake-van-wederrechtelijk-binnendringen/ https://www.zedenadvocaat.nl/wanneer-is-er-sprake-van-wederrechtelijk-binnendringen/#respond Thu, 20 Jun 2024 12:33:37 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2191 Ook het met de vingers komen tussen de schaamlippen van een vrouw wordt als seksueel binnendringen aangemerkt. Dit volgt uit o.a. een arrest van de Hoge Raad van 18 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6910.. In de conclusie bij dit arrest, schreef de A-G: Artikel 242 Sr luidt: “Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging […]

The post Wanneer is er sprake van wederrechtelijk binnendringen? appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Ook het met de vingers komen tussen de schaamlippen van een vrouw wordt als seksueel binnendringen aangemerkt. Dit volgt uit o.a. een arrest van de Hoge Raad van 18 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6910..

In de conclusie bij dit arrest, schreef de A-G:

Artikel 242 Sr luidt:

“Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt als schuldig aan verkrachting gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie”.

8. Thans doet zich in het licht van deze bepaling opnieuw de vraag voor welke seksuele handelingen of handelingen met een seksuele strekking door het bestanddeel “seksueel binnendringen” worden omvat. De wettekst rept onder meer van het (gedwongen) “ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam”. Het seksueel binnendringen in de zin van art. 242 Sr wordt gekwalificeerd als verkrachting, zoals ook het hof in de onderhavige zaak heeft gedaan. Het is niet heel lang geleden dat de reikwijdte van deze sterk negatief beladen term beperkt was tot de vleselijke gemeenschap in de vorm van penetratie van de penis in de vagina.(1) Totdat in 1980 het Eindrapport van de Adviescommissie Zedelijkheidswetgeving (Commissie-Melai) verscheen. Daarin werden voorstellen gedaan die moesten leiden tot een algehele herziening van de bepalingen van de zware zedendelicten (art. 242-249 Sr) en een hervorming van de zedelijkheidswetgeving. Niet deze Adviescommissie heeft het huidige bestanddeel “seksueel binnendringen” bedacht. Maar wel introduceerde zij in haar ontwerp-tekst naast de “geslachtsgemeenschap”(2) de toevoeging “een daarmee gelijk te stellen handeling”. De Commissie wees er terecht op dat het afdwingen van andere dan genitale vormen van seksueel contact, zoals orale en anale seks, minstens zo riskant en even kwetsend (zo niet ondraaglijker) kunnen zijn als de geslachtsgemeenschap.(3) Onder “daarmee gelijk te stellen sexuele handeling” begreep de Commissie-Melai: “iedere vorm van genitaal, oraal en anaal contact, zoals contacten tussen mond en anus, mond en penis en mond en vulva, hetzij tussen penis en vulva en penis en anus, hetzij tussen anus of vulva en artificieel substituut”.(4) Ik teken hier reeds aan dat de Commissie-Melai ten aanzien van de aan de geslachtsgemeenschap gelijk te stellen seksuele handeling onder meer spreekt over iedere vorm van contact tussen mond en vulva(5). Nadrukkelijk achtte de Commissie een dienovereenkomstige uitbreiding van hetgeen totdantoe onder verkrachting werd begrepen, wenselijk.(6)

Eind jaren tachtig maakte de wetgever werk van de voorstellen van de Commissie-Melai. Tijdens de parlementaire totstandkoming van de aanscherping en herformulering van de zedendelicten, werd in de tekst van ontwerp-art. 246 (tweede lid) Sr de ernstige variant van aanranding opeens aangeduid als “sexueel binnendringen van het lichaam”. Deze zware gradatie van aanranding zag vooral op het oraal of anaal binnendringen en onderscheidde zich daarmee van de verkrachting, destijds dus nog beperkt tot alleen de geslachtsgemeenschap. In strafwaardigheid en strafbedreiging wilde de wetgever echter geen verschil maken tussen deze beide ernstige vormen van seksueel contact. Dit leek op het oog vrij eenvoudig tot uiting te kunnen worden gebracht in de wettekst, maar leverde toch nogal wat problemen op en vergde wetstechnisch een lastig te maken differentiatie binnen de categorie van de zware zedendelicten.(7) Bovendien wilde de toenmalige minister Hirsch Ballin van Justitie uiteindelijk toch af van de tweedeling vleselijke gemeenschap(8) enerzijds en het op andere wijze binnendringen anderzijds.(9) Om die redenen werd in ontwerp-art. 242 Sr de “vleselijke gemeenschap” vervangen door “het seksueel binnendringen van het lichaam”. Met deze inhoud is het toen vernieuwde art. 242 Sr in werking getreden op 1 december 1991.(10)

9. Kennelijk in beslag genomen door allerlei andere (in die tijd ‘spelende’) aspecten van het wetsvoorstel – ‘verkrachting binnen het huwelijk’, ‘dwingen’, ‘verstandelijk gehandicapten’, ‘zelfbeschikkingsrecht’ – wordt, en dat is opvallend, in de parlementaire beraadslagingen over het toenmalige wetsontwerp nergens de vraag opgeworpen wat precies onder het “seksueel binnendringen” is te verstaan. Welke voorstelling moet men zich verder maken van handelingen die mede uit het seksueel binnendringen bestaan en hoe verhoudt de strafbare poging zich hiermee? De Memorie van Antwoord volstaat slechts met het navolgende: “als handelingen die (mede) uit het seksueel binnendringen van het lichaam bestaan worden tenlastegelegd, zal daaraan worden toegevoegd dat op een bepaalde wijze het lichaam is binnengedrongen”.(11) Wel kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat de wetgever daarbij weliswaar primair heeft gedacht aan het penetreren van de penis in een natuurlijke lichaamsholte (vagina, mond, anus), maar daarnaast zeker andere mogelijkheden van penetratie niet heeft willen uitsluiten, zoals het brengen van een vinger of een voorwerp in de vagina of de anus. Het wetsvoorstel leunde immers zwaar op de uitgangspunten en het advies van de Commissie-Melai en deze Commissie had al naast de genitale vorm diverse andere varianten onder het seksueel binnendringen begrepen.

10. In HR 22 februari 1994, LJN ZC9650, NJ 1994, 379 heeft de verdachte een vinger in de vagina van het meisje gestoken en aldus de binnenkant van de vagina betast. Het betreffende middel werpt de vraag op of ook deze handeling wordt bestreken door de term “seksueel binnendringen”. De Hoge Raad overweegt allereerst dat uit de wetsgeschiedenis niet kan worden afgeleid dat de wetgever zich heeft gedistantieerd van het standpunt van de Commissie-Melai dat geen beperking moet worden aangelegd voor wat betreft de wijze van binnendringen, en dat deze Commissie onder een met geslachtsgemeenschap gelijk te stellen handeling iedere seksuele vorm van genitaal, oraal en anaal binnendringen heeft willen begrijpen, ook wanneer dit plaatsvindt met een artificieel substituut. Op grond daarvan oordeelt de Hoge Raad: “Gelet op de tekst en de strekking van de term “seksueel binnendringen van het lichaam” zoals deze in het licht van de wetsgeschiedenis moet worden geïnterpreteerd, omvat deze term derhalve ieder binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking”. In het zogenaamde ‘Tongzoen-arrest'(12) trekt de Hoge Raad deze lijn in extensieve zin door. In weerwil van de informatieve, en rechtsvergelijkend naar Duits en Frans recht verwijzende, conclusie van mijn ambtgenoot Machielse vóór dit arrest, maakt de Hoge Raad uit dat de wetsgeschiedenis dwingt tot de opvatting dat de wetgever wat de toepassing van art. 242 Sr betreft geen beperking heeft willen aanbrengen in de wijze waarop het lichaam is binnengedrongen. Dat strookt ook met de ratio van die bepaling, te weten de bescherming van de (seksuele) integriteit van het lichaam. De Hoge Raad oordeelt dat gelet daarop de toepasselijkheid van die bepaling niet afhankelijk kan worden gesteld van de wijze waarop het lichaam is binnengedrongen en de aard en ernst daarvan. Ook ogenschijnlijk minder ernstige vormen van binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking kunnen als een ingrijpende aantasting van de lichamelijke integriteit worden ervaren en kunnen even kwetsend zijn als gedwongen geslachtsgemeenschap, aldus de Hoge Raad. Eén en ander leidde tot het oordeel van de Hoge Raad dat het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk een tongzoen als verkrachting had aangemerkt.

Na publicatie van dit arrest fronste menigeen bedenkelijk zijn wenkbrauwen over deze kwalificatie. Destijds immers was de aanduiding verkrachting sinds jaar en dag voorbehouden aan de (af)gedwongen geslachtsgemeenschap. Inmiddels is men er aan gewend geraakt dat althans naar het juridisch taalgebruik verkrachting een veel bredere betekenis heeft (gekregen).(13)

11. De voorgaande beschouwingen hebben betrekking op het seksueel binnendringen in een natuurlijke lichaamsholte, zoals de vagina(14) als inwendig deel van het vrouwelijk geslachtsorgaan. In de onderhavige zaak komt de vraag op of ook de vulva, bestaande uit de uitwendige vrouwelijke genitale delen, kunnen worden binnengedrongen. Dient er een visuele scheidslijn te worden aangebracht achter de kleine schaamlippen bij de uitmonding van de vagina in het vestibulum van de vulva? Op welk punt krijgt het aanraken van het vrouwelijk geslachtsorgaan het karakter van ‘binnendringen”? Het zijn deze vragen, die het onderhavige middel aan de orde stelt.

12. Vooropgesteld dient te worden – ik keer terug naar de juridische merites van de onderhavige zaak – dat het hof terecht de overwegingen van de Hoge Raad (uit het ‘Tongzoen-arrest’) tot uitgangspunt heeft genomen. Dat wordt ook niet betwist in cassatie. Aangevoerd wordt dat het voorhof van de vagina, dat wordt begrensd door de kleine schaamlippen, nog moet worden beschouwd als het externe deel van het vrouwelijke geslachtsorgaan en dat (derhalve) het aanraken van de schaamlippen en andere onderdelen van dat voorhof, met inbegrip van de kittelaar, niet kan worden aangemerkt als het binnendringen van het lichaam.

13. De raadsman lijkt met deze stelling het Duitse strafrecht(15) aan zijn zijde te hebben, gezien de uitleg die daarin wordt gegeven aan het (vergelijkbare) ‘Eindringen in den Körper’ als bedoeld in par. 176a, tweede lid, sub 1 StGB (seksueel misbruik van kinderen door geslachtsgemeenschap of vergelijkbare seksuele handelingen) en par. 177, tweede lid, sub 1 StGB (verkrachting). Voor een voltooiing van het binnendringen met een vinger is volgens de Duitse rechtspraak vereist dat die vinger in de vagina (Scheide) wordt ingebracht; handelingen aan de vagina of aanrakingen tussen de schaamlippen zijn onvoldoende. Voltooid is het delict van par. 177, tweede lid, sub 1 StGB pas als de anatomische grens van de lichaamsopening ten minste gedeeltelijk is overschreden; het enkele ‘contact’ van een vinger met het voorhof van de vagina of met de schaamlippen geldt niet als binnendringen.(16) Nu in het onderhavige geval de bewezenverklaring inhoudt dat verzoeker de vagina van het slachtoffer heeft gestreeld, betast en/of aangeraakt, over/aan/tussen haar schaamlippen heeft gewreven en aan haar vagina en/of schaamlippen heeft gelikt, zou het bewezenverklaarde naar Duits strafrecht hoogstwaarschijnlijk niet als “binnendringen van het lichaam” hebben gegolden.

14. De Hoge Raad heeft echter nadrukkelijk gekozen voor een bredere betekenis van seksueel binnendringen. Dat de uitleg van de Hoge Raad ruimer is dan in het Duitse strafrecht, kan alleen al worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Hoge Raad de tongzoen als een vorm van seksueel binnendringen (en daarmee als verkrachting) heeft aanvaard, terwijl volgens de Duitse jurisprudentie de tongzoen niet als een met de geslachtsgemeenschap vergelijkbare handeling en dus niet als verkrachting kan worden aangemerkt (omdat de daarvoor vereiste ‘Erheblichkeit’ ontbreekt).(17) Gelet daarop en in aanmerking genomen dat de (hierboven onder punt 5 weergegeven) gebezigde bewijsmiddelen onder meer inhouden:

– als verklaring van verzoeker dat hij zijn dochter [slachtoffer] tweemaal heeft gebeft, met zijn vingers tussen haar schaamlippen heeft gezeten en met zijn tong over haar kittelaar is geweest (bewijsmiddelen 7 en 8); en

– als verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] dat haar vader ronddraaiende bewegingen maakte over haar kittelaar, dat hij met zijn vingers tussen haar schaamlippen heeft gewreven en met zijn tong over en tussen haar schaamlippen ging (bewijsmiddel 9),

meen ik dat het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk heeft bewezenverklaard dat de seksuele handelingen van verzoeker mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, als bedoeld in art. 242 Sr.

15. De in de toelichting op het middel aangevoerde stelling dat van binnendringen van het lichaam eerst sprake is als de achter de kleine schaamlippen gelegen uitmonding van de vagina wordt gepasseerd, vindt mijns inziens geen steun in het (Nederlandse) recht en strookt ook niet met de ratio van art. 242 Sr, welke bepaling eerst en vooral de (seksuele) integriteit van het lichaam bedoelt te beschermen. De kleine en grote schaamlippen behoren tot het lichaam, terwijl ze in zekere zin een natuurlijke lichaamsopening vormen, zij het niet rondvormig. Ik meen dat het hof reeds het tussen de schaamlippen wrijven of, anders gezegd, het ‘passeren’ van de schaamlippen, ongeacht of het de kleine (binnenste) of de grote (buitenste) zijn, als binnendringen van het lichaam heeft kunnen aanmerken. Ik betrek daarbij dat in de (hierboven onder punt 10) genoemde arresten van de Hoge Raad(18) de wetshistorische interpretatie van de term ‘seksueel binnendringen’ een belangrijke en zelfs centrale plaats inneemt. De visie en de bedoeling van de wetgever met betrekking tot de herziene ernstige zedendelicten steunen op hun beurt weer grotendeels op de uitgangspunten en het advies van de Commissie-Melai, waarnaar overigens HR 22 februari 1994, LJN ZC9650, NJ 1994, 379 ook in zoveel woorden verwees. Deze Commissie verstond onder de met de geslachtsgemeenschap gelijk te stellen handeling ook iedere vorm van contact tussen mond en vulva.(19) Ik kan geen reden bedenken waarom in het onderhavige geval (opeens) zou moeten worden afgeweken van de door de Hoge Raad ingezette lijn en hier de wetsgeschiedenis niet zou nopen tot de kwalificatie “seksueel binnendringen”. Ook anderszins (en met de common sense in mijn achterhoofd) kom ik niet op tegenargumenten.

The post Wanneer is er sprake van wederrechtelijk binnendringen? appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/wanneer-is-er-sprake-van-wederrechtelijk-binnendringen/feed/ 0
Onvoldoende bewijs voor verkrachting binnen relatie https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-bewijs-voor-verkrachting-binnen-relatie/ https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-bewijs-voor-verkrachting-binnen-relatie/#respond Mon, 01 Apr 2024 23:31:46 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2174 Een ex-partner deed aangifte van verkrachting. Het bewijs was minimaal en bestond uit wat meldingen over geweldsincidenten binnen de relatie, een verklaring van getuigen over wat ze van aangeefster hadden gehoord en een Whatsapp-confrontatie waarop de verdachte reageerde ‘Ok, dan ben ik de bad-guy’. De rechtbank Zeeland West-Brabant vond dit duidelijk onvoldoende bewijs en sprak […]

The post Onvoldoende bewijs voor verkrachting binnen relatie appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Een ex-partner deed aangifte van verkrachting. Het bewijs was minimaal en bestond uit wat meldingen over geweldsincidenten binnen de relatie, een verklaring van getuigen over wat ze van aangeefster hadden gehoord en een Whatsapp-confrontatie waarop de verdachte reageerde ‘Ok, dan ben ik de bad-guy’. De rechtbank Zeeland West-Brabant vond dit duidelijk onvoldoende bewijs en sprak de verdachte vrij (Rb Zeeland, West-Brabant, 23 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1852):

Verdachte en aangeefster hebben gedurende enige tijd een relatie gehad met elkaar. Dat er binnen deze relatie meermalen seks heeft plaatsgevonden tussen hen staat niet ter discussie. De rechtbank moet echter een oordeel geven over de vraag of er tussen aangeefster en verdachte seks heeft plaatsgevonden waartoe aangeefster door verdachte gedwongen werd. Hiertoe dient vastgesteld te worden of er daarvoor voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.

Op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden gebaseerd op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover een aangever verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.

Volgens de Hoge Raad betekent deze bewijsminimumregel in zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om het woord van aangever tegen dat van de verdachte, niet dat vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer die verklaring op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Deze bewijsmiddelen moeten voldoende steun geven aan de verklaring van aangever. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband moet staan met de inhoud van de verklaring van die getuige, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.

Het voorgaande betekent dat de rechtbank moet beoordelen of voor de belastende verklaring van aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.

De rechtbank stelt vast dat er tussen aangeefster en verdachte sprake was van een turbulente relatie. Uit de systemen van de politie blijkt dat aangeefster in februari 2021 melding van geweldshandelingen door verdachte heeft gemaakt, waarbij volgens de melding van aangeefster ook sprake zou zijn van zichtbaar letsel. Vervolgens heeft een STOP-gesprek plaatsgevonden met verdachte. Hoewel dit ondersteuning biedt voor de verklaring van aangeefster dat er van enige gewelddadigheid sprake is geweest in de relatie, hetgeen verdachte evenals verkrachting ontkent, kan hierin geen steunbewijs voor verkrachting worden gezien. Er is daarvoor sprake van een te ver verwijderd verband.

Het dossier bevat verder een verklaring van [getuige] en een proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door de wijkagent. Beide bewijsmiddelen bevatten echter geen eigen waarnemingen maar geven slechts weer hetgeen aangeefster zelf aan deze personen heeft verteld over het gebeurde. Deze bewijsmiddelen kunnen dus ook niet zonder meer als steunbewijs voor de aangifte dienen.

Ook is door de vader van verdachte een verklaring afgelegd. Hoewel hij in zijn verklaring bevestigt dat er sprake was van flinke ruzies tussen aangeefster en verdachte, dat hij aangeefster dan ook wel hoorde schreeuwen en dat hij dan ook wel eens naar de slaapkamer van verdachte ging om tussenbeide te komen, levert ook dat geen steunbewijs op voor de ten laste gelegde verkrachtingen. De verklaringen van aangeefster en de vader van verdachte lopen uiteen ten aanzien van het al dan niet gekleed zijn van aangeefster wanneer de vader van verdachte de slaapkamer binnen kwam. Aangeefster verklaart dat zij dan het dekbed voor haar lichaam trok zodat de vader van verdachte haar niet naakt zou zien, terwijl de vader van verdachte verklaart dat aangeefster gekleed was als hij de slaapkamer binnen kwam.

Ten slotte bevat het dossier een WhatsApp-gesprek tussen aangeefster en verdachte van na het beëindigen van hun relatie waarin aangeefster verdachte verwijt dat hij tegen haar wil seks met haar had. Hoewel verdachte in zijn reactie hetgeen aangeefster hem verwijt niet ontkent, kan naar het oordeel van de rechtbank uit de reactie “nou prima ik ben de badguy” ook niet worden afgeleid dat verdachte daarmee de handelingen en het dwingen tot seks toegeeft. Ook deze WhatsApp-gesprekken leveren dus onvoldoende steunbewijs op.

Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat in het onderhavige geval onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde. Daarom spreekt de rechtbank verdachte vrij.”

The post Onvoldoende bewijs voor verkrachting binnen relatie appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-bewijs-voor-verkrachting-binnen-relatie/feed/ 0
De enkele aanwezigheid van een afhankelijkheidsrelatie levert niet zonder meer dwang op https://www.zedenadvocaat.nl/de-enkele-aanwezigheid-van-een-afhankelijkheidsrelatie-levert-niet-zonder-meer-dwang-op/ https://www.zedenadvocaat.nl/de-enkele-aanwezigheid-van-een-afhankelijkheidsrelatie-levert-niet-zonder-meer-dwang-op/#respond Sun, 29 Jan 2023 23:11:20 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2122 De enkele aanwezigheid van een afhankelijkheidsrelatie levert echter, ook in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie o.m. het arrest van 02-12-2003, NJ 2004, 78) niet zonder meer dwang op in de zin van de artikelen 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Voor een veroordeling ter zake van […]

The post De enkele aanwezigheid van een afhankelijkheidsrelatie levert niet zonder meer dwang op appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
De enkele aanwezigheid van een afhankelijkheidsrelatie levert echter, ook in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie o.m. het arrest van 02-12-2003, NJ 2004, 78) niet zonder meer dwang op in de zin van de artikelen 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Voor een veroordeling ter zake van artikel 242 of 246 Sr is vereist dat komt vast te staan dat het slachtoffer binnen die afhankelijkheidsrelatie door bepaalde gedragingen van de verdachte is gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan. Aan dat vereiste is in het onderhavige geval niet voldaan, nu uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden afgeleid door welke andere feitelijkheden in de zin van artikel 242 of 246 Sr aangeefster is gedwongen de handelingen te ondergaan. Een en ander is bovendien in de tenlastelegging anders dan de algemene bewoording van gebruikmaking van fysiek en psychisch overwicht ook niet feitelijk uitgewerkt (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8359).

The post De enkele aanwezigheid van een afhankelijkheidsrelatie levert niet zonder meer dwang op appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/de-enkele-aanwezigheid-van-een-afhankelijkheidsrelatie-levert-niet-zonder-meer-dwang-op/feed/ 0
Groot leeftijdsverschil alleen is onvoldoende voor andere feitelijkheid / misbruik uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht https://www.zedenadvocaat.nl/groot-leeftijdsverschil-alleen-is-onvoldoende-voor-andere-feitelijkheid-misbruik-uit-feitelijke-verhoudingen-voortvloeiend-overwicht/ https://www.zedenadvocaat.nl/groot-leeftijdsverschil-alleen-is-onvoldoende-voor-andere-feitelijkheid-misbruik-uit-feitelijke-verhoudingen-voortvloeiend-overwicht/#respond Thu, 07 Feb 2019 15:26:19 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=1975 Het feit dat er een groot leeftijdsverschil bestond, is op zichzelf onvoldoende is om vast te kunnen stellen dat dit een feitelijk overwicht oplevert, laat staan dat dit overwicht door cliënt actief is ingezet om [slachtoffer] tot seksuele handelingen te dwingen of te bewegen. In dat verband wordt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank […]

The post Groot leeftijdsverschil alleen is onvoldoende voor andere feitelijkheid / misbruik uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Het feit dat er een groot leeftijdsverschil bestond, is op zichzelf onvoldoende is om vast te kunnen stellen dat dit een feitelijk overwicht oplevert, laat staan dat dit overwicht door cliënt actief is ingezet om [slachtoffer] tot seksuele handelingen te dwingen of te bewegen. In dat verband wordt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Zwolle van 4 februari 2010 (LJN BL3209), waarin het ging om een vader die jarenlang seksuele handelingen had gepleegd bij zijn minderjarige dochter. De rechtbank kwam desalniettemin tot een vrijspraak van verkrachting:

‘Voorts staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte, door de vader/dochter-relatie en het leeftijdsverschil, feitelijk, fysiek en geestelijk overwicht had over aangeefster. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de bewijsmiddelen echter niet gebleken van een situatie waarin verdachte, anders dan door het uitvoeren van de seksuele handelingen zelf, het overwicht actief heeft aangewend om aangeefster tot het ondergaan van de seksuele handelingen te dwingen. De rechtbank acht daarmee niet bewezen dat verdachte opzettelijk door dwingende feitelijkheden aangeefster tot het ondergaan van de seksuele handelingen heeft gebracht.’

Van hetzelfde laken een pak is HR 2 juni 2009, NJ 2009, 307. Het betrof toen een 15-jarig meisje dat gemasseerd werd door haar stiefvader, een voormalig sportmasseur. Het enkele leeftijdsverschil was onvoldoende voor het aannemen van psychische druk. Zie in dit verband ook nog HR 27 maart 2007, LJN AZ5707, NJ 2007, 288 m.nt. Reijntjes, waarin het feit dat er een feitelijk overwicht bestond door de relatie opa-kleinkind, onvoldoende was om dwang in de zin van art. 242 Sr aan te kunnen nemen. Het betrof een opa en een 12-jarig kind.”

The post Groot leeftijdsverschil alleen is onvoldoende voor andere feitelijkheid / misbruik uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/groot-leeftijdsverschil-alleen-is-onvoldoende-voor-andere-feitelijkheid-misbruik-uit-feitelijke-verhoudingen-voortvloeiend-overwicht/feed/ 0
erkrachting door feitelijkheden: familierelatie, leeftijdsverschil, onverhoeds en gebiedend handelen https://www.zedenadvocaat.nl/erkrachting-door-feitelijkheden-familierelatie-leeftijdsverschil-onverhoeds-en-gebiedend-handelen/ https://www.zedenadvocaat.nl/erkrachting-door-feitelijkheden-familierelatie-leeftijdsverschil-onverhoeds-en-gebiedend-handelen/#respond Thu, 10 Jan 2019 07:35:03 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=1952 Verkrachting kan ook op bepaalde feitelijkheden worden gebaseerd, waaruit dan de dwang kan worden afgeleid. In deze zaak ging het om een familierelatie tussen de verdachte en aangeefster, het leeftijdsverschil, het onverhoeds handelen en het gebiedend handelen (Rb Den Haag, 26 september 2019, NL:RBDHA:2018:11478). Om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen, dient te worden vastgesteld […]

The post erkrachting door feitelijkheden: familierelatie, leeftijdsverschil, onverhoeds en gebiedend handelen appeared first on Zedenadvocaat.

]]>

Verkrachting kan ook op bepaalde feitelijkheden worden gebaseerd, waaruit dan de dwang kan worden afgeleid. In deze zaak ging het om een familierelatie tussen de verdachte en aangeefster, het leeftijdsverschil, het onverhoeds handelen en het gebiedend handelen (Rb Den Haag, 26 september 2019, NL:RBDHA:2018:11478).

Om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen, dient te worden vastgesteld dat de verdachte door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat geen sprake is geweest van geweld, bedreiging met geweld of bedreiging met een andere feitelijkheid. De vraag resteert dan of sprake is geweest van “andere feitelijkheden” waardoor de verdachte [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen.

De feitelijkheden hebben in deze zaak bestaan uit het volgende. De verdachte is naast [slachtoffer 1] op zijn hurken gaan zitten toen zij in bad zat, en heeft toen onverhoeds haar borsten en vagina betast. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij toen verstijfde en niet wist wat te doen. Zij zat in bad op dat moment en kon niet weg. Ook heeft de verdachte door [slachtoffer 1] door middel van een appje geboden om naar boven te gaan en “iets leuks” aan te trekken. Vervolgens heeft hij [slachtoffer 1] met haar armen en benen vastgebonden aan zijn bed, haar een slaapmasker opgezet en haar kleding uitgetrokken. Deze handelingen vonden plaats tegen de achtergrond van de familierelatie tussen [slachtoffer 1] en de verdachte. De verdachte is haar – ruim dertig jaar oudere – stiefvader en hij beschouwde [slachtoffer 1] als zijn eigen dochter.21 Ook was sprake van een afhankelijkheidsrelatie van [slachtoffer 1] ten opzichte van de verdachte. Dit wordt geïllustreerd door de schriftelijke verklaring die [slachtoffer 1] bij haar aangifte heeft gevoegd, waarin zij schrijft dat zij graag liefde wilde voelen van de verdachte omdat zij geen contact meer had met haar biologische vader en dat zij vaderliefde opzocht.22 De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte zowel geestelijk als fysiek overwicht had op [slachtoffer 1] , en dat de verdachte zich hiervan ook bewust was.

Hiervan heeft de verdachte misbruik gemaakt. Door binnen die familie- en afhankelijkheidsrelatie bovengenoemde handelingen te verrichten – onverhoeds, op gebiedende wijze – heeft hij voor [slachtoffer 1] een zodanig bedreigende sfeer doen ontstaan dat het voor haar zo moeilijk was om zich aan de seksuele handelingen van de verdachte te onttrekken, dat kan worden gesproken van dwang. Ook dit wordt treffend geïllustreerd door voornoemde verklaring van [slachtoffer 1] , waarin zij schrijft dat zij bang was dat de verdachte haar niet meer als dochter zou willen hebben en zij hem dus kwijt zou raken, als zij nee zou zeggen tegen de seksuele handelingen.23

The post erkrachting door feitelijkheden: familierelatie, leeftijdsverschil, onverhoeds en gebiedend handelen appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/erkrachting-door-feitelijkheden-familierelatie-leeftijdsverschil-onverhoeds-en-gebiedend-handelen/feed/ 0
Geen bewijs verkrachting ondanks overhalen tot seks https://www.zedenadvocaat.nl/geen-bewijs-verkrachting-ondanks-overhalen-tot-seks/ https://www.zedenadvocaat.nl/geen-bewijs-verkrachting-ondanks-overhalen-tot-seks/#respond Sun, 17 Sep 2017 08:35:55 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=1693 Geregeld zien wij strafzaken, waarbij de aangeefster twijfelt over het hebben van seks, maar uiteindelijk toch door de verdachte wordt overgehaald om seks te hebben met hem. Later krijgt de aangeefster dan spijt van het seksueel contact en doet aangifte van verkrachting. Het achteraf spijt krijgen, is echter onvoldoende voor een bewezenverklaring van verkrachting. Voor […]

The post Geen bewijs verkrachting ondanks overhalen tot seks appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Geregeld zien wij strafzaken, waarbij de aangeefster twijfelt over het hebben van seks, maar uiteindelijk toch door de verdachte wordt overgehaald om seks te hebben met hem. Later krijgt de aangeefster dan spijt van het seksueel contact en doet aangifte van verkrachting. Het achteraf spijt krijgen, is echter onvoldoende voor een bewezenverklaring van verkrachting. Voor verkrachting is vereist dat uit de bewijsmiddelen blijkt  dat het verdachte duidelijk moet zijn geweest dat aangeefster die seksuele handeling tegen haar zin onderging (Rb Arnhem, 27 februari 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BV8307).

Half bekennende verklaring verkrachting

Het bijzondere van deze zaak is dat de verdachte op zitting nog een half bekennende verklaring aflegde over de verkrachting.

‘Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij, na het bestuderen van het dossier, achteraf bezien, van mening is dat hij [slachtoffer] gedwongen heeft seksuele handelingen met hem te plegen, doordat hij het initiatief tot de seksuele handelingen heeft genomen en aangeefster daarbij verbaal daartoe heeft aangespoord.’

Dit betekent echter niet dat daarmee sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 Wetboek van Strafrecht. Van dwang in de zin van art. 242 Sr is sprake indien de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat aangeefster de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Dwang in de zin van artikel 242 Sr kan bestaan uit geweld of uit een andere feitelijkheid of bedreiging daarmee. Hoewel ten laste gelegd, blijkt uit het dossier naar het oordeel van de militaire kamer niet van enig geweld of bedreiging door verdachte jegens aangeefster. Voor dwang door een andere feitelijkheid moet bij verdachte sprake zijn geweest van opzet op het door aangeefster tegen haar wil ondergaan van de seksuele handelingen. Daartoe dient uit de bewijsmiddelen te blijken dat het verdachte duidelijk moet zijn geweest dat aangeefster die seksuele handeling tegen haar zin onderging.

Niet duidelijk dat aangeefster seks niet wilde

[slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard dat zij op bepaalde momenten tegen verdachte heeft gezegd dat ze geen seksuele handelingen met verdachte (meer) wilde plegen. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij telkens aan [slachtoffer] heeft gevraagd of hij verder mocht gaan en of ze het lekker vond en dat hij pas verder ging als ze daarmee instemde. Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt eveneens dat zij meermalen tegen verdachte heeft gezegd dat ze de seks met verdachte lekker vond. Bij de Marechaussee heeft zij voorts verklaard dat ze aan de ene kant angst voelde en aan de andere kant dacht “wil ik dit wel of wil ik dit niet”. Ook heeft aangeefster verklaard dat als verdachte bleef doorvragen of ze wel seks met hem wilde hebben zij uiteindelijk “ja” zei. Ook uit de MSM-berichten tussen verdachte en aangeefster blijkt dat aangeefster aan verdachte laat weten de seks met hem wel te willen, hoewel aangeefster dat soms pas vertelde na aanhoudende vragen daarover van verdachte.
Aangeefster heeft verklaard dat zij uit angst voor verdachte aan hem liet weten dat zij de seks met hem lekker vond. De militaire kamer is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat aangeefster slechts uit angst aan hem liet weten de seks lekker te vinden terwijl zij die seksuele handelingen eigenlijk niet wenste.
Aangeefster heeft verdachte op enig moment wel duidelijk laten weten geen seks meer met hem te willen, onder andere omdat zij een vriendje had. De militaire kamer heeft niet kunnen vaststellen dat er daarna tussen verdachte en aangeefster nog seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.

Spel van aantrekken en afstoten ≠ verkrachting

Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de aarzelingen of zelfs het in eerste instantie schrikken van aangeefster van bepaalde handelingen heeft beschouwd als deel van een spel van aantrekken en afstoten. Hij heeft uit die aarzelingen of schrikreacties van aangeefster niet afgeleid dat aangeefster de seksuele handelingen niet wenste, temeer omdat die werden gevolgd door instemming.
Waar aangeefster heeft verklaard wel duidelijk te hebben aangegeven dat zij de seks met verdachte niet wenste door het geven van een klap en het krabben van verdachte, ontkent verdachte dat dit is gebeurd. De militaire kamer kan niet vast stellen dat dergelijke uitingen door aangeefster hebben plaatsgevonden nu het dossier, naast de aangifte, daar geen bewijs van bevat.
Verdachte heeft erkend dat hij aangeefster heeft gezegd de seksuele contacten tussen hen stil te houden en daarover niet te praten. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij dit zei, omdat hij een afspraak met de (stief)ouders van aangeefster om van hun dochters af te blijven, door de seks met aangeefster, schond. De militaire kamer kan deze verklaring niet als onaannemelijk verwerpen.

Vrijspraak verkrachting

Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de militaire kamer geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat het voor verdachte duidelijk was dat aangeefster niet instemde met de seksuele handelingen en dat hij haar daar opzettelijke tegen haar wil toe heeft gedwongen. Gelet daarop kan het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen worden, zodat de verdachte daarvan, conform de eis van de officier van justitie, zal worden vrijgesproken.

The post Geen bewijs verkrachting ondanks overhalen tot seks appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/geen-bewijs-verkrachting-ondanks-overhalen-tot-seks/feed/ 0
Pollepel-arrest; ander dwingen pollepel bij zichzelf in te brengen levert geen verkrachting op https://www.zedenadvocaat.nl/pollepel-arrest-dwingen-pollepel-brengen-levert-geen-verkrachting-op/ https://www.zedenadvocaat.nl/pollepel-arrest-dwingen-pollepel-brengen-levert-geen-verkrachting-op/#respond Thu, 31 Aug 2017 20:26:28 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=1658 De Hoge Raad besliste in het zogenaamde pollepel-arrest dat het geval waarin iemand gedwongen wordt bij zichzelf een pollepel en het heft van een mes in de eigen anus te brengen en heen en weer te bewegen, niet voldoet aan de wettelijke bestanddelen van verkrachting (art. 242 Sr). Volgens de Hoge Raad kan uit het […]

The post Pollepel-arrest; ander dwingen pollepel bij zichzelf in te brengen levert geen verkrachting op appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
De Hoge Raad besliste in het zogenaamde pollepel-arrest dat het geval waarin iemand gedwongen wordt bij zichzelf een pollepel en het heft van een mes in de eigen anus te brengen en heen en weer te bewegen, niet voldoet aan de wettelijke bestanddelen van verkrachting (art. 242 Sr). Volgens de Hoge Raad kan uit het wetgevingstraject dat onder meer leidde tot de aanpassing van art. 242 Sr in 1991, niet worden afgeleid dat de wetgever de reikwijdte van art. 242 Sr ook in die zin heeft willen verruimen dat daaronder tevens seksuele handelingen zouden vallen die zijn gepleegd door een ander dan degene die de dwang heeft uitgeoefend.

Voor verkrachting in strafrechtelijke zin is volgens de Hoge Raad vereist dat de degene die de dwang uitoefent ook degene is die de binnendringende handeling verricht

Deze beslissing is ook van betekenis voor de reikwijdte van het ‘seksueel binnendringen’ in de zin van onder meer art. 244 en 245 Sr.

Aangenomen wordt dat van het plegen van 244 en 245 Sr kennelijk uitgesloten moet worden geacht:
(i) het geval dat de jeugdige bij zichzelf binnendringende handelingen verricht,
(ii) het geval dat de jeugdige bij de verdachte binnendringt of wordt bewogen bij een derde dan wel bij een dier binnen te dringen, en
(iii) het geval dat de jeugdige wordt bewogen een binnendringen door een derde of door een dier te ondergaan. Het perspectief is hier kort gezegd dat, in de betekenis die de Hoge Raad in het Pollepel‐arrest aan het ‘plegen’ heeft gegeven, de verdachte in al deze gevallen het binnendringen niet zelf ‘pleegt’, waardoor art. 244 en 245 Sr toepassing missen.

Deze veronderstellingen hebben vanzelfsprekend gevolgen voor de mate waarin art. 244 en 245 Sr relevant worden geacht bij hands‐off contact tussen de verdachte en de jeugdige. Op grond van het voorgaande moet die relevantie uiterst beperkt worden geacht. Wanneer de verdachte niet met zijn eigen lichaam binnendringt, schijnen art. 244 en 245 Sr alleen van toepassing te kunnen zijn wanneer de verdachte het binnendringen zelf in directe zin bewerkstelligt, zoals het inbrengen van attributen in het lichaam van de jeugdige.
Maar dan is eigenlijk al sprake van hands‐on contact. Verricht de jeugdige bijvoorbeeld zelf de binnendringende handelingen in aanwezigheid van de verdachte of tijdens webcamcontact, dan valt dit buiten de reikwijdte van art. 244 en 245 Sr.

Pollepel-arrest

In het pollepel-arrest (HR 11 oktober 2005, NJ 2006/614) gaat het om een verdachte die het slachtoffer heeft gedwongen een pollepel en het heft van een mes in de eigen anus te brengen en heen en weer te bewegen. Die feiten heeft het hof telkens gekwalificeerd als ‘verkrachting’. In cassatie wordt geklaagd over de betekenis die het hof heeft toegekend aan het bestanddeel ‘seksueel binnendringen van het lichaam’. De Hoge Raad acht het middel terecht voorgesteld:

‘3.4 In art. 242 Sr is het op de daar omschreven wijze dwingen van iemand tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnen dringen van het lichaam strafbaar gesteld als ‘verkrachting’. Art. 242 Sr heeft zijn huidige redactie gekregen bij de Wet van 9 oktober 1991, Stb. 1991, 519. Daarmee is het bereik van die bepaling verruimd. Art. 242 (oud)
Sr bedreigde straf tegen degene die een vrouw dwong tot het met hem hebben van vleselijke gemeenschap. Blijkens de wetsgeschiedenis is met de wijziging van art. 242 Sr beoogd ook verkrachting van mannen onder het bereik van die bepaling te brengen, terwijl zij
voorts ten doel had ook andere wijzen van seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer als verkrachting strafbaar te stellen.
Niet blijkt dat de wetgever de reikwijdte van die bepaling ook in die zin heeft willen verruimen dat daaronder — anders dan onder art. 242 (oud) Sr — ook seksuele handelingen zouden vallen die zijn gepleegd door een ander dan degene die de dwang heeft uitgeoefend.
Uit de wetsgeschiedenis, die onder meer inhoudt dat het onderscheid tussen verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid uitdrukkelijk is gehandhaafd, moet worden afgeleid dat de wetgever in zoverre de bestaande systematiek van titel XIV van Boek II van het Wetboek van Strafrecht niet heeft willen verlaten. Dat betekent dat ook na bedoelde wetswijziging het dwingen van een ander tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen, ook als zij mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, feitelijke aanranding van de eerbaarheid oplevert, strafbaar gesteld bij art. 246 Sr. Daarvan is ook sprake als het slachtoffer wordt gedwongen aan zichzelf dergelijke handelingen te verrichten.
3.5 Uit het vorenstaande volgt dat het Hof het bewezenverklaarde onder 1 en 2 telkens ten onrechte heeft gekwalificeerd als ‘verkrachting’.

Samengevat komt de redenering van de Hoge Raad erop neer dat de uitbreidingen in art. 242 Sr vanaf 1991, moeten worden gezien in het licht van de omstandigheid dat art. 242 Sr eerder alleen de vleselijke gemeenschap betrof. Die gemeenschap had in die context het algemene kenmerk dat zij plaatsvindt door een penetratie van het slachtoffer, verricht door de dader. In het bijzonder had deze gemeenschap het kenmerk dat zij de penetratie van een vrouw betrof, door middel van het mannelijk geslacht. Volgens de Hoge Raad is in
1991 weliswaar van dit laatstgenoemde bijzonder kenmerk afstand gedaan (sindsdien kan het ook de andere vormen van penetratie betreffen, en tevens de penetratie van een mannelijk slachtoffer), maar dat wil nog niet zeggen dat de wetgever ook afstand heeft willen doen van het hiervoor omschreven algemene kenmerk (een penetratie van het slachtoffer, verricht door de dader). Hoewel in de casus alleen sprake is van dwang tot het bij zichzelf inbrengen van attributen, is de strekking van het oordeel van de Hoge Raad aanzienlijk
ruimer: seksuele handelingen die zijn gepleegd door een ander dan degene die de dwang heeft uitgeoefend, kunnen geen verkrachting in de zin van art. 242 Sr opleveren (Vgl. Hof Arnhem 29 maart 2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BL9510 en Hof Den Haag 9 december
2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BV8955, met een beroep op het Pollepel‐arrest).

In zijn uitdrukking ‘gepleegd door een ander dan degene  die de dwang heeft uitgeoefend’ legt de Hoge Raad het ‘plegen’ klaarblijkelijk
zeer beperkt uit. Een functionele uitleg van ‘plegen’ (middellijk plegen c.q. doen plegen) valt er niet onder. Immers, het feit dat de handeling van het slachtoffer in direct verband stond met de uitgeoefende dwang door de verdachte, maakt het in de ogen van de Hoge Raad nog geen seksuele handeling ‘gepleegd door’ de dwinger. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat degene die wordt gedwongen seksueel binnen te dringen bij degene die de dwang uitoefent, strafrechtelijk gezien geen slachtoffer is van verkrachting. Dit geldt eveneens voor twee personen die door een derde worden gedwongen bij elkaar binnen te dringen.

Voorts lijkt ook het gedwongen worden tot het zich laten penetreren door een dier of tot het pijpen van een dier eveneens geen verkrachting te kunnen opleveren, tenzij de dwinger het dier hierbij zodanig leidt dat van ‘plegen’ in de hiervoor bedoelde zin kan worden gesproken.

Zelf inbrengen attributen

Dit ‘leiden’ zou dan moeten kunnen worden gezien als variant van het door de verdachte zelf inbrengen van attributen, wat wel onder verkrachting valt. Zie HR 2 mei 1995, NJ 1995/583 en vgl. voorts Rb. Leeuwarden 7 oktober 2008, ECLI:NL:RBLEE:2008:BF7034. Bij deze zaken bestond het seksueel binnendringen hieruit dat de verdachte de anus van het slachtoffer had gepenetreerd met stukken gereedschap respectievelijk met een bevroren frikandel. Opgemerkt zij dat deze zaken zijn gewezen vóór het Tongzoen II‐arrest (HR 12 maart 2013, NJ 2013/437 m.nt. N. Keijzer). In laatstgenoemd arrest is de aard van het ‘seksueel binnendringen’ beperkt, in zoverre dat handelingen niet meer een ‘seksueel binnendringen’ in de zin van de wet kunnen opleveren zolang deze in redelijkheid niet op één lijn kunnen worden gesteld met geslachtsgemeenschap of een wat betreft de ernst van de inbreuk op de seksuele integriteit daarmee vergelijkbare gedraging. In de rede ligt niettemin dat het door de verdachte penetreren van de anus van het slachtoffer met stukken gereedschap dan wel met een bevroren frikandel ook aan dit Tongzoen II criterium voldoet, zodat het Tongzoen II‐arrest geen verandering heeft gebracht in de status van de genoemde voorbeelden.

Ook bij seksueel binnendringen kind

Wat de Hoge Raad in het Pollepel‐arrest aanvoert over de wetsgeschiedenis met betrekking tot art. 242 Sr, lijkt, gezien de wetsgeschiedenis, evenzeer te moeten gelden voor art. 243, 244 en 245 Sr. Ook die bepalingen waren vóór 1991 beperkt tot de ‘vleselijke gemeenschap’ en ook bij die bepalingen is niet gebleken van een wens tot het creëren van een ruimere strekking dan door de Hoge Raad beschreven. Tegen deze achtergrond kan het arrest dus van betekenis worden geacht voor alle delicten die op enigerlei wijze een seksueel binnendringen strafbaar stellen. In deze richting wijst ook de recente jurisprudentie van de Hoge Raad over de aard van het binnendringen (de nieuwe Tongzoen‐arresten), waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen art. 242 Sr enerzijds en de andere delicten met het bestanddeel ‘seksueel binnendringen’ anderzijds.90 Hieraan kan nog worden toegevoegd dat art. 243, 244 en 245 Sr tekstueel gezien (‘met iemand handelingen plegen) zelfs minder ruimte laten voor een ruime toepassing dan art. 242 Sr dat doet. Op grond van
het Pollepel‐arrest en tegen de achtergrond van de overige genoemde omstandigheden schijnt dus, wederom algemeen gesteld, van het plegen van art. 243, 244 en 245 Sr uitgesloten te zijn: het bewegen tot het verrichten van een binnendringen bij zichzelf, het bewegen tot het binnendringen bij een ander en het bewegen tot het ondergaan van een binnendringen door een ander dan de ‘beweger’ of door een dier

Zie ook rb Rotterdam, 1 juni 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:5192:
Voor de rechtbank staat het vast dat de verdachte via chatgesprekken zowel [naam slachtoffer 1] (feit 2) als [naam slachtoffer 2] (feit 3) als [naam slachtoffer 3] (feit 6) heeft gedwongen tot het verrichten van seksuele handelingen bij zichzelf (zichzelf te vingeren en/of voorwerpen in de vagina te brengen).
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de situatie dat de jeugdige bij zichzelf binnendringende handelingen verricht, valt onder het seksueel binnendringen van het lichaam zoals bedoeld in de artikelen 244 Sr (binnendringen van het lichaam van een 12‐minner) en 245 Sr (binnendringen van het lichaam van iemand tussen 12 en 16 jaar).
Uit het zogeheten Pollepel-arrest (ECLI: HR:2004:AQ0950) komt naar voren dat seksuele handelingen die zijn gepleegd door een ander dan degene die de dwang heeft uitgeoefend, geen verkrachting in de zin van artikel 242 Sr oplevert. Het ‘plegen’ is door de Hoge Raad zeer beperkt uitgelegd.
In het WODC onderzoek Herziening van de zedendelicten? Een analyse van Titel XIV, Tweede Boek, Wetboek van Strafrecht met het oog op samenhang, complexiteit en normstelling van mr. dr. K. Lindenberg en mr. dr. drs. A.A. van Dijk uit 2015 wordt beredeneerd dat “hetgeen de Hoge Raad in het Pollepel‐arrest aanvoert over de wetsgeschiedenis met betrekking tot artikel 242 Sr, evenzeer, gezien die wetsgeschiedenis, lijkt te moeten gelden voor de artikelen 243, 244 en 245 Sr. Ook die bepalingen waren vóór 1991 beperkt tot de ‘vleselijke gemeenschap’ en ook bij die bepalingen is niet gebleken van een wens tot het creëren van een ruimere strekking dan door de Hoge Raad beschreven. Tegen deze achtergrond kan het arrest dus van betekenis worden geacht voor alle delicten die op enigerlei wijze een seksueel binnendringen strafbaar stellen. In deze richting wijst ook de recente jurisprudentie van de Hoge Raad over de aard van het binnendringen (de nieuwe Tongzoen‐arresten), waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen artikel 242 Sr enerzijds en de andere delicten met het bestanddeel ‘seksueel binnendringen’ anderzijds.”
De rechtbank volgt die redenering. Daarbij acht de rechtbank tevens relevant dat de artikelen 244 en 245 Sr tekstueel gezien onvoldoende ruimte lijken te bieden om tot een zodanig extensieve uitleg te komen dat het bij zichzelf seksueel binnendringen door het kind jonger dan 12 of 16 daaronder valt.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de betekenis die de Hoge Raad in het Pollepel‐arrest aan het ‘plegen’ heeft gegeven, van toepassing is in alle gevallen waarin de verdachte het binnendringen niet zelf ‘pleegt’, waardoor in casu artikelen 244 en 245 Sr toepassing missen. Daarom dient de verdachte te worden vrijgesproken van het hem onder 2 primair, 3 en 6 ten laste gelegde.
Opmerking verdient nog dat, gelet op artikel 246 Sr, het vorenstaande niet meebrengt dat minderjarigen strafrechtelijke bescherming ontberen tegen inbreuken op hun seksuele integriteit door gedragingen als waarvan hier sprake is.De rechtbank is van oordeel dat de betekenis die de Hoge Raad in het Pollepel‐arrest aan het ‘plegen’ heeft gegeven, van toepassing is in alle gevallen waarin de verdachte het binnendringen niet zelf ‘pleegt’, waardoor in casu artikelen 244 en 245 Sr toepassing missen. Vooropgesteld moet worden dat van het dwingen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 246 Sr ook sprake kan zijn ingeval geen lichamelijke aanraking tussen de dader en het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Of in een zodanig geval de gedraging of gedragingen van de dader ‐ al dan niet in hun onderlinge samenhang bezien ‐ het dwingen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen opleveren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt in het bijzonder betekenis toe aan het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre tussen de dader en het slachtoffer enige voor het plegen of dulden van ontucht relevante interactie heeft plaatsgevonden (ECLI:NL:HR 2011:BP1379). De rechtbank stelt voorop dat op grond van de (in bijlage II) opgenomen bewijsmiddelen als vaststaand feit kan worden aangenomen dat de verdachte zowel aan [naam slachtoffer 1] (feit 2) en zijn ex-vriendin [naam slachtoffer 4] (feit 5) heeft gevraagd seksuele handelingen bij zichzelf te verrichten, daar foto’s van te maken en deze naar de verdachte te sturen. Aldus heeft de verdachte iets van de minderjarigen verlangd en is sprake geweest van interactie.


Wat de Hoge Raad in het Pollepel‐arrest aanvoert over de wetsgeschiedenis met betrekking tot art. 242 Sr, lijkt, gezien de wetsgeschiedenis, evenzeer te moeten gelden voor art. 243, 244 en 245 Sr. Ook die bepalingen waren vóór 1991 beperkt tot de ‘vleselijke gemeenschap’ en ook bij die bepalingen is niet gebleken van een wens tot het creëren van een ruimere strekking dan door de Hoge Raad beschreven. Tegen deze achtergrond kan het arrest dus van betekenis worden geacht voor alle delicten die op enigerlei wijze een seksueel binnendringen strafbaar stellen. In deze richting wijst ook de recente jurisprudentie van de Hoge Raad over de aard van het binnendringen (de nieuwe Tongzoen‐arresten), waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen art. 242 Sr enerzijds en de andere delicten met het bestanddeel ‘seksueel binnendringen’ anderzijds.90 Hieraan kan nog worden toegevoegd dat art. 243, 244 en 245 Sr tekstueel gezien (‘met iemand handelingen plegen) zelfs minder ruimte laten voor een ruime toepassing dan art. 242 Sr dat doet. Op grond van
het Pollepel‐arrest en tegen de achtergrond van de overige genoemde omstandigheden schijnt dus, wederom algemeen gesteld, van het plegen van art. 243, 244 en 245 Sr uitgesloten te zijn: het bewegen tot het verrichten van een binnendringen bij zichzelf, het bewegen tot het binnendringen bij een ander en het bewegen tot het ondergaan van een binnendringen door een ander dan
de ‘beweger’ of door een dier.

Deze uitgangspunten vinden bevestiging in opmerkingen van regeringszijde in 2007, over de reikwijdte van art. 244 en 245 Sr bij webcamgevallen. Zie hiervoor het citaat opgenomen op p. 81 van deze studie, afkomstig uit Handelingen II 2006/07, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1089 (vragen van het lid Gerkens (SP) aan de minister van Justitie over de aanpak van seksuele uitbuiting van minderjarigen op het internet), p. 2312.

The post Pollepel-arrest; ander dwingen pollepel bij zichzelf in te brengen levert geen verkrachting op appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/pollepel-arrest-dwingen-pollepel-brengen-levert-geen-verkrachting-op/feed/ 0
Vrijspraak voor verkrachting ex-vriendin https://www.zedenadvocaat.nl/vrijspraak-verkrachting-ex-vriendin/ https://www.zedenadvocaat.nl/vrijspraak-verkrachting-ex-vriendin/#respond Tue, 16 May 2017 15:37:31 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=1543 Vrijspraak vanwege verkrachting van de ex-vriendin. Dat is de uitkomst van de zaak die diende bij de rechtbank Noord-Nederland, 13 april 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1407. Aangeefster had verklaard dat zij was gedwongen om haar ex-vriend te pijpen. De man ontkende echter en gaf aan dat zij misschien wel emotioneel was geweest naderhand, maar dat dat was omdat […]

The post Vrijspraak voor verkrachting ex-vriendin appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Vrijspraak vanwege verkrachting van de ex-vriendin. Dat is de uitkomst van de zaak die diende bij de rechtbank Noord-Nederland, 13 april 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1407. Aangeefster had verklaard dat zij was gedwongen om haar ex-vriend te pijpen. De man ontkende echter en gaf aan dat zij misschien wel emotioneel was geweest naderhand, maar dat dat was omdat hij de relatie kort daarvoor had verbroken. De rechtbank had niet de overtuiging en sprak de verdachte vrij.

De rechtbank overwoog het volgende:
” De rechtbank stelt vast dat de aangifte niet voldoende door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.

Verdachte heeft de verkrachting ontkend. Hij heeft verklaard dat aangeefster en hij de avond van 9 mei 2016 met beider instemming seks met elkaar hebben gehad. Hierdoor is het bij aangeefster aangetroffen van verdachte afkomstige spermaspoor, zoals dat uit het forensisch onderzoek is gebleken, niet aan te merken als een redengevend bewijsmiddel.

De aanwezigheid van verdachte in de woning van aangeefster in de vroege ochtend van 10 mei kan, anders dan de officier van justitie stelt, evenmin als (steun)bewijs dienen voor de verkrachting, nu verdachte heeft verklaard dat hij, zoals hij vaker deed, daar die ochtend was om de hond uit te laten.

De getuige [naam] heeft verklaard dat toen zij aangeefster om 9.00 uur in de ochtend telefonisch heeft gesproken aangeefster in paniek was; dat ze geen adem kon halen tussen het huilen door. Verder heeft zij verklaard dat ze aangeefster later die ochtend heeft ontmoet in Groningen en dat aangeefster toen meteen begon te huilen en met horten en stoten vertelde dat ze verkracht was door verdachte. Door het tijdsverloop en omdat de emotie ook een andere oorzaak kan hebben, zoals het die ochtend willen verbreken van de relatie zoals verdachte heeft verklaard, kan deze door de getuige waargenomen emotie niet als steunbewijs dienen.”

The post Vrijspraak voor verkrachting ex-vriendin appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/vrijspraak-verkrachting-ex-vriendin/feed/ 0
Verzonnen verkrachting, aanranding, seksueel misbruik https://www.zedenadvocaat.nl/verzonnen-verkrachting-aanranding-seksueel-misbruik/ https://www.zedenadvocaat.nl/verzonnen-verkrachting-aanranding-seksueel-misbruik/#respond Fri, 19 Aug 2016 07:33:38 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=1444 Regelmatig komt het voor dat iemand volkomen ten onrechte wordt beschuldigd van verkrachting, aanranding of seksueel misbruik. Een dergelijke beschuldiging wordt verzonnen uit wraak, jaloezie, of andere redenen. Zedendelicten, zoals verkrachting, aanranding en seksueel misbruik zijn ernstige feiten waarop hoge straffen zijn gesteld. Het is dus belangrijk dat uiteindelijk de waarheid boven water kan worden […]

The post Verzonnen verkrachting, aanranding, seksueel misbruik appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Regelmatig komt het voor dat iemand volkomen ten onrechte wordt beschuldigd van verkrachting, aanranding of seksueel misbruik. Een dergelijke beschuldiging wordt verzonnen uit wraak, jaloezie, of andere redenen. Zedendelicten, zoals verkrachting, aanranding en seksueel misbruik zijn ernstige feiten waarop hoge straffen zijn gesteld. Het is dus belangrijk dat uiteindelijk de waarheid boven water kan worden gehaald. Alleen via een zeer kritische en harde ondervraging tijdens een getuigenverhoor kan een advocaat aantonen dat de verkrachting is verzonnen door tegenstrijdigheden die aan het licht komen tijdens de ondervraging tijdens het getuigenverhoor. Het is belangrijk dat u hierbij wordt bijgestaan door een ervaren advocaat met veel kennis en ervaring in verhoortechnieken in verkrachtingszaken.

Veel verzonnen verkrachtingen en aanrandingen

Een op de vijf aangiften door minderjarige meisjes van aanranding of verkrachting blijkt na politieonderzoek niet te kloppen. In die zaken blijkt later dat er zoveel tegenstrijdigheden in het verhaal zitten, dat de verklaring ongeloofwaardig wordt. Het percentage meisjes dat met een dubieuze beschuldiging naar de politie gaat, is nog groter: circa 50 procent van hen besluit ziet af van de aangifte na het eerste gesprek met de politie die vertelt dat een valse aangifte strafbaar is.

Dit blijkt uit het verkennende onderzoek Lastige Verhalen van het Arnhemse Bureau Beke, naar aangiften van zedenmisdrijven door meisjes van 12 tot 18 jaar.

Motieven bij verzonnen verkrachting, aanranding en seksueel misbruik

Uit de rechtspraktijk en uit onderzoek blijken verschillende redenen te bestaan voor een aangeefster om een verhaal te verzinnen over een verkrachting of aanranding. De redenen zijn heel verschillende.

Ruzie over omgangsregeling
In zedenzaken waarbij er ook scheidingsperikelen en ruzie over de omgang met de kinderen speelt, zien we vaak dat door de ex-partner een valse aangifte wordt gedaan van seksueel misbruik van de kinderen. Op die manier hoopt de ex-partner de omgangsregeling te kunnen frustreren. Een gespecialiseerde advocaat weet hier vaak wel doorheen te prikken, zeker waar het gaat om zeer jonge kinderen.

Uit wraak
Zowel (ex-)partners als kinderen zien we ook vaak verzonnen verhalen over verkrachting of seksueel misbruik. Een Engeland was er recent een strafzaak van een kind die haar vader beschuldigde omdat hij haar leven zou hebben geruïneerd. Haar beschuldiging was heel gedetailleerd en geloofwaardig, maar later bleek het allemaal verzonnen te zijn en bleek dat zij haar ‘kennis’ had uit het boek ‘Vijftig tinten grijs’. Na een uitgebreid verhoor bekende het meisje dat ze het hele verhaal over het jarenlange seksueel misbruik had verzonnen om haar vader een lesje te leren (Bron: Telegraaf).

Spijt
Met name in het seksueel contact tussen jongeren komt het nogal eens voor dat het meisje achteraf spijt krijgt. Hoewel het seksueel contact eigenlijk geheel vrijwillig plaatsvond, doet ze dan opeens aangifte van een verzonnen gedwongen seksueel contact. Ook zien we dit vaker wanneer de angst voor zwangerschap bestaat en de minderjarige haar ouders nog onder ogen moet komen.

In verhoortechnieken gespecialiseerde advocaat

Alleen met een goedgetrainde, in verhoortechnieken gespecialiseerde advocaat is het mogelijk om een op verzonnen verhaal gebaseerde valse beschuldiging van tafel te krijgen. Het is belangrijk dat hierbij de aangeefster uitgebreid wordt ondervraagd en wordt geconfronteerd met tegenstrijdigheden in het verhaal. Wordt u ook beschuldigd van verkrachting of aanranding en is die beschuldiging verzonnen, neem dan onmiddellijk contact met ons op zodat wij u in contact kunnen brengen met een gespecialiseerde advocaat.

The post Verzonnen verkrachting, aanranding, seksueel misbruik appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/verzonnen-verkrachting-aanranding-seksueel-misbruik/feed/ 0