Niet snel wilsonbekwaam bij alcohol
Geplaatst op: 23 januari 2016Wanneer een aangeefster onder invloed van alcohol was en later verklaart de seksuele handelingen niet te hebben gewild, vindt er vaak vervolging plaats op grond van artikel 243 Sr. Vereist hierdoor is echter dat de aangeefster zodanig onder invloed van alcohol was dat zij hierdoor niet meer haar wil kon bepalen; zij moet door de alcohol wilsonbekwaam worden geacht. Hieraan is niet snel voldaan, zo zien we in de jurisprudentie.
Lees meer >
Verkrachting tijdens slaap; verklaringen tegenstrijdig
Geplaatst op: 23 januari 2016De aangeefster in deze zaak verklaarde dat zij na de viering van oud en nieuw was gaan slapen en dat toen zij wakker werd er achter kwam dat iemand seks met haar had gehad. Haar verklaring is echter niet steeds hetzelfde. Ze is niet consequent in haar verklaringen en ook de verklaringen van getuigen doen de rechtbank twijfelen. Er zitten al met al veel tegenstrijdigheden en onduidelijkheden in het dossier. Aangeefster had (met oud en nieuw) veel alcohol gedronken, maar onduidelijk was of dit zoveel was dat zij hierdoor niet in staat was haar wil kenbaar te maken. De verdachte verklaarde dat zij inderdaad seks met elkaar hebben gehad en dat aangeefster dit zelf ook wilde. De rechtbank komt daarop tot een vrijspraak (Rb Midden-Nederland, 15 juli 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:5637)/
Lees meer >
Laag IQ en borderline persoonlijkheidsstoornis onvoldoende voor wilsonbekwaam
Geplaatst op: 23 januari 2016Voor een veroordeling op grond van artikel 243 en 247 Sr is, gelet op de tekst van de bepaling en de wetsgeschiedenis, vereist dat vast komt te staan dat het slachtoffer aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens leed en dat zij daardoor niet of onvolkomen in staat was haar wil ten aanzien van de gepleegde seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Hiervoor is vereist dat degene tot wie de seksuele handeling is gericht, een psychische stoornis heeft die te kwalificeren valt als een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Voorts is een oorzakelijk verband vereist tussen die stoornis en het onvermogen van deze persoon om haar wil te bepalen, kenbaar te maken of weerstand te bieden omtrent de seksuele handeling. De hier vereiste psychische stoornis moet wel van zodanige aard en ernst zijn, dat zij de wilsbepaling, de wilsuiting en het weerstandvermogen van het slachtoffer ten aanzien van de seksuele handeling in zeer ernstige mate frustreert. Degene die, ondanks de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis wel in staat is te bepalen of hij of zij de seksuele handelingen wenst, behoeft dan ook (de rechtbank voegt toe: in strafrechtelijke zin) geen bescherming. Hiermee wordt voorkomen dat psychisch gehandicapten geheel seksueel onaantastbaar worden, zodat in het artikel een evenwichtige afweging is gemaakt tussen het vrijheidsbeginsel en het beschermingsbeginsel van deze personen.
Lees meer >
Laag IQ is onvoldoende voor gebrekkige ontwikkeling 243 Sr
Geplaatst op: 23 januari 2016Een laag IQ van de aangeefster is onvoldoende om een verdachte te kunnen veroordelen voor het plegen van handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van iemand met een gebrekkige ontwikkeling, die daardoor niet of onvoldoende in staat is om haar wil te bepalen, ex artikel 243 Sr. Een goed voorbeeld hiervan zien we in de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, 11 december 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:9236. Hoewel het IQ van de aangeefster niet precies was vastgesteld bleek uit eerdere onderzoek wel dat ze functioneerde op licht zwakzinnigenniveau. Toch oordeelt de rechtbank dat deze enkele vaststelling onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. Aangeefster nam zelf initiatieven in de chatgesprekken en toonde zich zeker niet passief. Bovendien was verdachte niet de eerste met wie zij seks had. Vrijspraak volgt omdat aangeefster ondanks haar lage IQ goed in staat zou zijn om haar wil te bepalen.
Lees meer >
Tenlastelegging grooming: seksuele handelingen is onvoldoende feitelijk
Geplaatst op: 23 januari 2016De tenlastelegging van grooming kan soms problemen opleveren wanneer bestanddelen niet nader zijn omschrijven. In de uitspraak van de rechtbank Gelderland, 5 november 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:628 zien we een voorbeeld van een onjuiste tenlastelegging van grooming.
Lees meer >
Geen grooming nu contact niet via internet tot stand gekomen
Geplaatst op: 23 januari 2016Een erg bijzondere zaak van grooming is die van de rechtbank Limburg, 27 augustus 2014, ECLI:NL:HR:2014:7490. Het ging hier om een toezichthouder op een middelbare school die contact had met een minderjarige meisje van 15 jaar oud op die school. De wijze waarop hier contact werd gelegd en het feit dat dit contact enkel via internet werd voorgezet, heeft tot gevolg dat hier niet gesproken kon worden van grooming.
Lees meer >
Grooming toch al zonder concrete afspraak ontmoeting
Geplaatst op: 22 januari 2016Voor strafbaarheid van ‘grooming’ is naast de in art. 248e Sr genoemde overige vereisten onder meer vereist dat verdachte “een ontmoeting voorstelt”, alsmede dat hij “enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting”. In de uitspraak van de Hoge Raad van 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3140 ging het om een verdachte die
- bij herhaling bij het slachtoffer aangedrongen op een ontmoeting en daartoe voorgesteld elkaar te ontmoeten in het bos, in het winkelcentrum en bij haar thuis, waarbij hij een concrete middag, avond dan wel een tijdstip heeft genoemd;
- bij herhaaldelijk erop aangedrongen heeft dat de ontmoetingen snel zouden plaatsvinden en hij heeft haar onder druk gezet; en
- het slachtoffer in het kader van het concretiseren van een afspraak zijn telefoonnummer heeft gegeven.
Volgens de Hoge Raad waren de bedoelde handelingen onder 2 en 3 gericht op het verwezenlijken van de voorgestelde ontmoeting zoals bedoeld onder 1, zodat er sprake was van een strafbare grooming. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld.
Lees meer >
Oogmerk bij grooming niet bewezen
Geplaatst op: 22 januari 2016Voor een bewezenverklaring van grooming moet het oogmerk aanwezig zijn om ontuchtige handelingen te plegen met de persoon met wie de ontmoeting is is afgesproken. Ontbreekt dit oogmerk, dan kan grooming niet bewezen worden. Dit zien we in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:3947.
Lees meer >
Indigo-aanpak – voorwaardelijk sepot bij kinderporno
Geplaatst op: 21 januari 2016De Indigo-aanpak staat voor: “Initiatief Niets Doen Is Geen Optie”. In samenwerking met het Regionaal Team Bestrijding Kinderporno van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, de regio Rotterdam-Dordrecht van Reclassering Nederland en Het Dok, forensische GGZinstelling in Rotterdam, zijn twee afdoeningswijzen ontwikkeld voor verdenkingen waarin op basis van de op dat moment beschikbare informatie (slechts) sprake is van een verdenking met betrekking tot kinderporno, zoals hierboven beschreven.
Lees meer >
Rapport: “Kinderprostitutie; de klant erbij”
Geplaatst op: 21 januari 2016Tegelijk met de opheffing van het bordeelverbod in 2000 werd artikel 248b Sr ingevoerd, waarmee het plegen van ontucht tegen betaling met een kind van zestien of zeventien jaar een strafbaar feit werd. De toenmalig minister van Justitie voorspelde destijds dat men “van het opsporen van een dergelijk feit geen al te grote verwachtingen [moest] hebben”. Deze voorspelling lijkt de eerste veertien jaar na de strafbaarstelling te zijn uitgekomen: in deze periode werden nauwelijks verdachten opgespoord en vervolgd voor het betalen voor seks met een minderjarige. Eind 2014 kwam hier verandering in: in een hotel in Valkenburg trof de politie een zestienjarig meisje en haar mensenhandelaar aan. In de hotelkamer werd een prullenbak met condooms van diverse klanten aangetroffen en in de telefoon van het slachtoffer een lijst met telefoonnummers van klanten. Het Openbaar Ministerie (OM) ging achter deze klanten aan en de zaak kwam groot in het nieuws.
De Valkenburgse zedenzaak bracht een kentering teweeg op drie verschillende terreinen: Allereerst markeert de Valkenburgse zedenzaak de focusverschuiving van het OM van uitsluitend de mensenhandelaar naar ook de klant. Tekenend is dat in de eerste helft van 2015 evenveel zaken zijn ingeschreven bij het OM – namelijk 90 – als in de ruim veertien jaar daarvoor – namelijk 87. De vervolging van mannen die minderjarigen betalen voor seks staat hiermee scherp op het vizier van het OM. Deze focusverschuiving van het OM is ook op een tweede terrein merkbaar. De strafeisen zijn sinds de Valkenburgse zedenzaak geüniformeerd. Begin 2015 bracht het College van procureurs-generaal een nieuwe strafvorderingsrichtlijn uit voor artikel 248b Sr, waarbij het uitgangspunt onvoorwaardelijke gevangenisstraf is. Tot slot is de kentering is niet alleen merkbaar bij het OM. Ook in de maatschappij lijkt een omslag te hebben plaatsgevonden.
Waar bij de totstandkoming van het wetsartikel door verschillende politieke partijen nog openlijk werd getwijfeld aan het nut van een dergelijke strafbaarstelling – kinderen vanaf zestien jaar moesten immers niet teveel in hun seksuele vrijheid worden beknot – is een dergelijke argumentatie nu haast ondenkbaar. Dit zien we ook terug in de reacties rond de Valkenburgse zedenzaak. Waar men het aanvankelijk vooral opnam voor de verdachten in deze zaak – de arme klanten die gewoon een prostituee hadden bezocht en zich van geen kwaad bewust waren geweest – veranderde dit maatschappelijke debat in de media steeds meer van toon. De focus verschoof langzaamaan van de klant naar het slachtoffer, het zestienjarige meisje dat keer op keer slachtoffer was geworden van een ernstig zedendelict.
Van een kentering in de rechtspraak kan nog niet gesproken worden. Wel is duidelijk dat ook hier beweging in zit. Vergeleken met de straffen van de Rechtbank Limburg in de zaak Valkenburg strafte de Rechtbank Rotterdam de verdachten in de Schiedamse zedenzaak aanmerkelijk zwaarder. Tegenover het refereren aan het slachtoffer in Valkenburg als ‘de minderjarige prostituee’ door de Rechtbank Limburg staan de bewoordingen ‘het meisje’ en ‘de aangeefster’ door de Rechtbank Rotterdam in de Schiedamse zaak.
In dit rapport staat de strafrechtelijke aanpak van artikel 248b Sr centraal. Daarbij passen enkele opmerkingen. Allereerst is dit rapport beperkt tot de strafbaarstelling van het betalen voor seks met kinderen van zestien en zeventien, zoals strafbaar gesteld in artikel 248b Sr. Deze leeftijdsgrens is juridisch relevant, maar daarmee is natuurlijk niet gezegd dat verdachten zich niet ook schuldig maken aan betaalde seks met jongere kinderen. Uit cijfers van geregistreerde mogelijke slachtoffers van mensenhandel komt naar voren dat kinderen tussen de elf en vijftien jaar volgens de melder werden uitgebuit in de prostitutie, en dus klanten hadden. Juridisch gezien zijn deze delicten echter niet te onderscheiden van ontucht waarbij betaling geen rol speelde. Om die reden is dit rapport beperkt tot de strafbaarstelling van klanten in artikel 248b Sr. Dit brengt een tweede opmerking met zich mee: in dit rapport wordt regelmatig gerefereerd aan ‘klanten’ en ‘jeugdprostitutie’. Het betalen voor seks met minderjarigen is nooit legaal, en levert altijd een zedendelict op. Het heeft dus niets te maken met legale, gereguleerde prostitutie door volwassenen. Waar ‘klant’ staat kan evengoed ‘zedendelinquent’ worden gelezen, waar ‘jeugdprostitutie’ staat moet men denken aan een zedendelict. Voor de leesbaarheid van dit rapport worden beide termen gebruikt, duidelijk moge zijn dat het hier te allen tijde gaat om een zedendelict waarvan minderjarigen, zowel jongens als meisjes, het slachtoffer zijn geworden. Dit rapport vangt aan met de juridische duiding van artikel 248b Sr in hoofdstuk 2, waarbij ook aandacht is voor de wetsgeschiedenis en de verhouding met andere zedendelicten, prostitutie en mensenhandel. Hoofdstuk 3 geeft een cijfermatig inzicht in alle verdachten die sinds 2000 bij het OM als verdachten zijn geregistreerd. In hoeveel zaken volgde een sepot, hoeveel van hen zijn vervolgd, en hoe oordeelde de rechter in deze zaken? Welke straffen werden opgelegd? Hoofdstuk 4 bevat een inkleuring van het fenomeen aan de hand van bestudeerde uitspraken. In hoofdstuk 5 volgt een analyse van de strafmotiveringen; welke factoren betrekt de rechter in zijn strafmaat en hoe worden deze factoren gewogen? In het laatste hoofdstuk volgt de conclusie.
De klant erbij; strafbaarstelling van seks met 16- en 17-jarigen tegen betaling