Werkzaam in de maatschappelijke zorg (art. 249 Sr.)

Geplaatst op: 15 juni 2021

Het bestanddeel “werkzaam in de maatschappelijke zorg ” leidt soms tot discussie over wie er nu onder valt. Daarom staan we wat langer hierbij stil.

Over de invoering van art. 249 lid 2 onder 30 Sr wordt in de memorie van toelichting opgemerkt ( Kamerstukken II 1988-1989, 20 930, nr. 3, p. 7, 8)

“1.5. Hulpverleners
Artikel 249, tweede lid, 2°, beschermt onder andere degenen die in een inrichting zijn opgenomen tegen op hen gerichte seksuele verlangens van degenen die daar werkzaam zijn. In de vorige paragraaf werd gesignaleerd dat het artikel personen die in een inrichting zijn opgenomen geen bescherming biedt tegen anderen dan de in het artikel genoemde functionarissen, wat in het bijzonder ten aanzien van personen die aan een psychische stoornis lijden een ernstige leemte is.
Evenmin beschermt het degenen die zonder in de inrichting te zijn opgenomen de daar werkzame functionarissen consulteren. De arts die in zijn spreekkamer in het ziekenhuis ontucht pleegt met een in dat ziekenhuis opgenomen patiënt(e) pleegt een ernstig strafbaar feit. Hetzelfde feit in dezelfde spreekkamer met een patiënt(e) die hem poliklinisch consulteert is niet strafbaar.
De laatste tijd worden steeds meer geluiden gehoord van patiënten die te lijden hebben gehad van enigerlei vorm van ongewenste seksuele benadering van de zijde van hulpverleners. In een aantal gevallen zullen daar de algemene bepalingen tegen seksuele vergrijpen van toepassing zijn of zal daartegen tuchtrechtelijk, als een inbreuk op de zorgvuldigheid, die bij de beroepsuitoefening betaamt, kunnen worden opgetreden. Er blijven echter gevallen waarin niet strafrechtelijk kan worden opgetreden, zoals in het eerder genoemde voorbeeld, en waarin tuchtrechtelijk optreden of niet mogelijk is omdat de dader niet aan tuchtrecht onderworpen is, of waar de zaak zo ernstig is dat naast de mogelijkheid van toepassing van het tuchtrecht ook strafrechtelijke bescherming geboden dient te worden. Ik stel dan ook voor om aan artikel 249, tweede lid, een bepaling toe te voegen waarin strafbaar wordt gesteld het plegen van ontucht door personen werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, met personen die zich als patiënt of cliënt aan hun zorg of hulp hebben toevertrouwd.”(1)

(…)
“Met personen werkzaam in de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg worden onder andere bedoeld degenen die behoren tot de categorieën werkers in inrichtingen genoemd in artikel 249, tweede lid onder 2°. In de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg zijn echter ook personen werkzaam in beroepen, waarvan de beoefenaren over het algemeen niet binnen inrichtingen werkzaam zijn. De voorgestelde bepaling heeft ook op hen betrekking.”(Kamerstukken II 1988-1989, 20 930, nr. 3, p. 9)

Veel inzicht in hetgeen onder het begrip ‘werkzaam zijn in de maatschappelijke zorg’ dient te worden verstaan c.q. welke eisen worden gesteld wil van iemand kunnen worden gezegd dat hij werkzaam is in de maatschappelijke zorg als vorenbedoeld biedt de memorie van toelichting niet. De wetgever heeft het begrip niet willen beperken tot personen werkzaam in bepaalde beroepen.(Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art. 249, aant. 8 (bijgewerkt tot 1 oktober 2008).) Kern van het werkzaam zijn in de maatschappelijke zorg zal moeten zijn dat het gaat om personen die hulp verlenen aan een ander, en wel in een relatie – de wet spreekt van patiënt of cliënt – die een zeker professioneel karakter heeft. Uit het feit dat het gaat om verlenen van hulp vloeit als vanzelf voort dat de relatie tussen hulpzoekende en hulpbiedende wordt gekenmerkt door een zekere mate van afhankelijkheid(4) van de hulpzoekende van de hulpbiedende. De hulpzoekende vraagt immers om hulp, vertrouwt zich toe aan diens zorg en maakt zich zo tot op zekere hoogte afhankelijk van degene aan wie hij hulp vraagt, zeker wanneer het niet gaat om een incidenteel maar herhaaldelijk contact van de hulpzoekende met de hulpbiedende. Die afhankelijkheid wordt nog versterkt wanneer de hulpbiedende zich daarbij opstelt als professioneel hulpverlener en voor het verlenen van hulp wordt betaald. De hulpbiedende geeft daarmee immers aan dat hij naar een zekere professionele standaard hulp kan bieden, daarmee het vertrouwen wekkend bij de hulpzoekende dat hij deskundig is in het bieden van de gevraagde hulp.

Een en ander komt ook tot uitdrukking in de volgende overweging in HR 2 december 2003, LJN AJ1188, NJ 2004, 78:

“3.4. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat, overeenkomstig hetgeen het Hof in de strafmotivering ook heeft overwogen, de verdachte door genoemde seksuele handelingen te plegen, als masseur en psychotherapeut misbruik heeft gemaakt van zijn psychisch overwicht, de afhankelijke positie van het slachtoffer en het vertrouwen dat hij van haar had gewonnen. In strafbaarstelling van zodanig misbruik door iemand die – zoals ten aanzien van de verdachte moet worden aangenomen – werkzaam is in de gezondheidszorg, is voorzien in art. 249 Sr.”

11. Met het voorgaande zou ik de indruk kunnen wekken dat iedere vorm van hulpverlening tot de maatschappelijke zorg zou moeten worden gerekend. Dat is niet het geval. De loodgieter die een leertje in een lekkende kraan vervangt verleent ook hulp, om van de monteur die de weigerende centrale verwarming maakt maar niet te spreken. Onder maatschappelijke zorg zou ik willen begrijpen al die zorg die erop is gericht mensen in de maatschappij staande te houden. Dan kan het gaan om een verzorgster die een bejaarde helpt bij het aankleden maar evenzeer om iemand die probeert problemen op het mentale vlak te verhelpen, zoals een psycholoog of een veelheid van andere hulpverleners die een bepaalde, al dan niet gevalideerde methode of therapie hebben ontwikkeld om iemand mentaal op normale sterkte te brengen, zoals iemand als de verdachte die kennelijk werkte vanuit de gedachte dat mentaal onwelbevinden kan voortvloeien uit energielekken en zich op basis van die gedachte afficheert als professioneel hulpverlener.

12. Tegen deze achtergrond geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte als mental coach werkzaam was in de maatschappelijke zorg in de in art. 249 lid 2 onder 30 Sr bedoelde zin geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Behalve hetgeen het Hof te dier zake overweegt dient immers mede in aanmerking te worden genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte ruim dertig jaar als mental coach werkzaam was, dat op de deur stond dat verdachte zich coach noemde, dat een mental coach volgens de verdachte iemand is die mensen helpt hun mentale gedeelte op orde te brengen, dat verdachte als mental coach wel 100.000 cliënten heeft gehad en dat de verdachte daarvoor per gesprek werd betaald. Uit al deze omstandigheden, beschouwd in onderling verband en samenhang, kan worden afgeleid dat de verdachte zich afficheerde als professioneel hulpverlener voor mensen met problemen van mentale aard en mitsdien dat hij werkzaam was als professioneel hulpverlener in de maatschappelijke zorg.

Uitgangspunt moet zijn dat de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid onder sub 3 Sr, voor alle gevallen geldt waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat, en dat in zodanig geval slechts dan geen sprake is van ‘ontucht plegen’, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest. In zijn arrest van 22 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP2630) heeft de Hoge Raad dit uitgangspunt herhaald en geoordeeld dat artikel 249, tweede lid onder sub 3 Sr, de patiënt of cliënt onder meer beschermt tegen misbruik van psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij van hem heeft gewonnen.

Voorbeelden van personen die werkzaam zijn in de maatschappelijke zorg:

  • mental coach werkzaam was in de maatschappelijke zorg (ECLI:NL:HR:2011:BP2630)

Aanwezigheid verdachte in nabijheid en bellen door aangeefster onvoldoende bewijs schennispleging

Geplaatst op: 04 februari 2021

De omstandigheid dat verdachte met het specifieke signalement, korte tijd na de schennis in de directe nabijheid van de plaats-delict door de politie is aangetroffen is onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster.
Ook is het niet voldoende dat de vrouw meteen haar man heeft gebeld na het voorval.

Lees meer >


Wanneer is knijpen in billen te kwalificeren als ontuchtige handeling?

Geplaatst op: 11 oktober 2020

 Onder omstandigheden is het knijpen in de billen van een ander te kwalificeren als ontuchtige handelingen. Het gaat daarbij steeds om de bedoeling die de verdachte heeft gehad met het knijpen. Als er een seksuele bijbedoeling zit, levert het eerder ontucht op, zie ook ECLI:NL:PHR:2015:2298.

Lees meer >


Bewijsminimumregels strafrecht

Geplaatst op: 28 september 2020

Voor een bewezenverklaring moet hij in de eerste plaats voor alle onderdelen van de gewenste bewezenverklaring over ten minste
één bewijsmiddel beschikken. Kan een onderdeel van de tenlastelegging niet worden bewezen, dan moet vrijspraak volgen.In de tweede plaats moet de gewenste bewezenverklaring als geheel kunnen worden aangetoond door een minimale hoeveelheid bewijsmateriaal. De regels die daarbij gelden, worden aangeduid als bewijsminimumregels. Soms zal de tweede bewijsgrond onvoldoende zijn om te voldoen aan de bewijsminimumregel, omdat de bewijsgrond niet rechtstreeks een onderdeel van de bewezenverklaring ondersteunt

Bewijsminimumregels als waarborgen voor de waarheidsvinding in strafzaken

Lees meer >


Sextortion strafbaarstelling

Geplaatst op: 08 mei 2020

‘Sextortion’ is een nieuw fenomeen. Van ‘sextortion’ is sprake als iemand eerst wordt verleid om een relatief onschuldig naaktbeeld te tonen of sturen en vervolgens deze beelden of webcamopnamen worden gebruikt om de persoon te dwingen tot meer – en steeds verdergaande – seksuele handelingen voor de webcam, onder de dreiging dat de beelden via internet worden verspreid. Als voorafgaand aan de sextortion de afbeeldingen of video’s zijn overgenomen uit de computer van het slachtoffer kan uiteraard ook computervredebreuk en installeren van kwaadaardige software ten laste worden gelegd (Zie Rb. Zeeland-West-Brabant 16 mei 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:2873).

Lees meer >


Veroordeling voor belediging bij sexting

Geplaatst op: 17 december 2019

Het verspreiden van naaktfoto’s via social media wordt ook wel sexting genoemd. In de wet wordt het veelal gebracht onder de strafbaarstelling van belediging. We zien dat o.a. in Rechtbank Overijssel, 7 oktober 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:3531:

Lees meer >


Hoge Raad: niet altijd sprake van kinderporno bij foto’s tussen jongeren

Geplaatst op: 15 april 2019

Aangenomen moet worden dat art. 240b Sr te ruim is geredigeerd, in die zin dat deze bepaling ook gevallen bestrijkt waarin volgens de wetsgeschiedenis strafrechtelijke aansprakelijkstelling achterwege kan of dient te blijven en noemt relevante factoren voor het bepalen van dergelijke gevallen. Deze gevallen zouden in de – bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel niet weersproken – visie van de Minister nader moeten worden omschreven in de Aanwijzing kinderpornografie. Omdat de Aanwijzing Kinderpornografie echter geen omschrijving in die zin omvat, is het aan de strafrechter om – ook al is voldaan aan alle bestanddelen van art. 240b Sr – in het soort gevallen dat is genoemd in de wetsgeschiedenis, aan de hand van door de HR genoemde factoren de vraag onder ogen te zien of het gedrag van de verdachte, alle omstandigheden in aanmerking genomen, van dien aard is dat het moet worden gekwalificeerd als het in die bepaling als misdrijf tegen de zeden strafbaar gestelde feit, en ingeval die vraag ontkennend wordt beantwoord de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging op de grond dat het bewezenverklaarde niet een strafbaar feit oplevert.

Lees meer >


Groot leeftijdsverschil alleen is onvoldoende voor andere feitelijkheid / misbruik uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht

Geplaatst op: 07 februari 2019

Het feit dat er een groot leeftijdsverschil bestond, is op zichzelf onvoldoende is om vast te kunnen stellen dat dit een feitelijk overwicht oplevert, laat staan dat dit overwicht door cliënt actief is ingezet om [slachtoffer] tot seksuele handelingen te dwingen of te bewegen. In dat verband wordt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Zwolle van 4 februari 2010 (LJN BL3209), waarin het ging om een vader die jarenlang seksuele handelingen had gepleegd bij zijn minderjarige dochter. De rechtbank kwam desalniettemin tot een vrijspraak van verkrachting:

‘Voorts staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte, door de vader/dochter-relatie en het leeftijdsverschil, feitelijk, fysiek en geestelijk overwicht had over aangeefster. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de bewijsmiddelen echter niet gebleken van een situatie waarin verdachte, anders dan door het uitvoeren van de seksuele handelingen zelf, het overwicht actief heeft aangewend om aangeefster tot het ondergaan van de seksuele handelingen te dwingen. De rechtbank acht daarmee niet bewezen dat verdachte opzettelijk door dwingende feitelijkheden aangeefster tot het ondergaan van de seksuele handelingen heeft gebracht.’

Van hetzelfde laken een pak is HR 2 juni 2009, NJ 2009, 307. Het betrof toen een 15-jarig meisje dat gemasseerd werd door haar stiefvader, een voormalig sportmasseur. Het enkele leeftijdsverschil was onvoldoende voor het aannemen van psychische druk. Zie in dit verband ook nog HR 27 maart 2007, LJN AZ5707, NJ 2007, 288 m.nt. Reijntjes, waarin het feit dat er een feitelijk overwicht bestond door de relatie opa-kleinkind, onvoldoende was om dwang in de zin van art. 242 Sr aan te kunnen nemen. Het betrof een opa en een 12-jarig kind.”

Lees meer >


Vrijspraak nu verklaring slachtoffer niet in doorslaggevende mate wordt ondersteund door dossier

Geplaatst op: 05 februari 2019

In heel veel zedenzaken gaat het om de vraag of uiteindelijk bewezen kan worden dat het seksueel contact vrijwillig of onvrijwillig was. Het gaat veelal om de verklaring van de verdachte tegenover die van het slachtoffer. Dit  zien we ook in de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 juni 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:5044. De rechtbank stelt vast dat aangeefster en verdachte in de nacht van 6 februari 2016 seksueel contact hebben gehad. Volgens aangeefster werd zij kort nadat zij was thuisgekomen na het uitgaan wakker. Op dat moment had zij seks met een vreemde man. Zij herkende deze man als degene die zij na het uitgaan voor haar voordeur kort had gesproken, voordat zij haar woning inging. Verdachte verklaart dat aangeefster hem toen mee naar binnen heeft gevraagd en dat het seksueel contact op vrijwillige basis is gebeurd.
Beiden scenario’s zouden in principe waar kunnen zijn. Het dossier bood niet in doorslaggevende mate steun voor een van beide verklaringen. Wel had de verdachte verklaard dat hij de vagina niet had gepenetreerd, terwijl dat wel uit het DNA-bewijs bleek. Toch vond de rechtbank dat dit de verklaring van de verdachte niet zodanig ongeloofwaardig maakte dat die verklaring terzijde moet worden geschoven.

Lees meer >


Chatgesprekken waarbij over seks werd gesproken nog geen verleiding 248a Sr.

Geplaatst op: 04 februari 2019

Het hof acht de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet reeds gericht op de voltooiing van het delict als bedoeld in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht. Weliswaar kan uit de door verdachte gestelde vragen aan het slachtoffer worden afgeleid dat kennelijk het voornemen bestond om het slachtoffer te bewegen tot het plegen van ontuchtig handelingen of het dulden van zodanige handelingen, maar dit is naar het oordeel van het hof voor het aannemen van een begin van uitvoering van dit voornemen onvoldoende. Het enkele voeren van gesprekken via de chat (MSN) waarbij over seks wordt gesproken houdt naar het oordeel van het hof niet in feitelijke gedragingen van verdachte die naar hun uiterlijke verschijningsvormen reeds gericht zijn op de voltooiing van het misdrijf (Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 11 maart 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:CA3698).

Lees meer >


Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden