Locatie en emotie hoeft niet altijd steunbewijs op te leveren
Geplaatst op: 04 januari 2022Steunbewijs voor een bewezenverklaring van een zedendelict kan al in de kleinste dingen zitten.
Het kan ook een beschrijving van de emotie van het slachtoffer zijn, kort na het vooral. In sommige gevallen kan dat voldoende zijn.
Evenwel kan die emotie ook door andere redenen worden verklaard. Dan levert die emotie weer geen bewijs op. Het gaat steeds om een afweging van de verschillende factoren. In HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594 ging het om de vraag of de locatie en de emotie voldoende kan steunbewijs kan vormen. Het hof meende van wel, maar de Hoge Raad nam met de motivering geen genoegen en casseerde.
Lees meer >
Verklaringen over 3 verschillende gevallen van ontucht levert geen steunbewijs voor elkaar op
Geplaatst op: 22 december 2021Een 51-jarige man uis door de rechtbank Oost-Brabant vrijgesproken (ECLI:NL:RBOBR:2015:6836). De man werd ervan verdacht 3 minderjarige jongens te hebben misbruikt. De jongens deden aangifte tegen de verdachte en verklaarden dat zij over uiteenlopende periodes (tussen 2011 en 2013) zijn misbruikt door de man. Twee van de jongens zouden geld van hem hebben gekregen om seksuele handelingen te verrichten of ondergaan. De derde jongen verklaarde dat hij door de man bij zijn geslachtsdelen was betast. De verdachte bevestigde alleen dat de jongens in de bewuste periodes in zijn woning zijn geweest, verder beriep hij zich op zijn zwijgrecht.
Volgens de officier van justitie ondersteunen de verklaringen van de jongens elkaar en levert dit in een constructie van schakelbewijs voldoende bewijs op. De rechtbank oordeelt dat deze constructie niet opgaat. Weliswaar gaat het hier om soortgelijke feiten, maar geen van de feiten wordt zelfstandig met voldoende bewijsmiddelen gefundeerd. Per feit is er slechts de aangifte, die niet door andere, objectieve, bewijsmiddelen in voldoende mate wordt ondersteund. De rechtbank kan de ten laste gelegde delicten dus niet bewezen verklaren en spreekt de man daarom vrij.
Lees meer >
Vragen om naaktfoto’s toe te sturen geen ontucht
Geplaatst op: 06 september 2021Het vragen om naaktfoto’s toe te sturen (op de rug in een slip, maar ook met ontbloot bovenlijf) levert nog geen ontucht op (HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1675
Vooropgesteld moet worden dat van het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren als bedoeld in artikel 247 Sr ook sprake kan zijn als geen lichamelijke aanraking tussen de dader en het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Of in een zodanig geval de gedraging of gedragingen van de dader – al dan niet in hun onderlinge samenhang bezien – het plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer opleveren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt in het bijzonder betekenis toe aan het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre tussen de dader en het slachtoffer enige voor het plegen of dulden van ontucht relevante interactie heeft plaatsgevonden (vgl. HR 30 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ0950, rov. 3.4). Van een dergelijke situatie zal slechts sprake kunnen zijn in uitzonderlijke gevallen.
Lees meer >
Wanneer misbruik met iemand die aan zorg is toevertrouwd (artikel 249 Sr)
Geplaatst op: 27 juni 2021Wanneer is er sprake van misbruik met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg is toevertrouwd? Om deze vraag te beantwoorden moeten we kijken naar de volgende punten:
- of er een afhankelijkheidsrelatie bestond
- of er sprake was van een affectieve relatie
- of de hulpverleningsrelatie een rol speelde
Lees meer >
Werkzaam in de maatschappelijke zorg (art. 249 Sr.)
Geplaatst op: 15 juni 2021Het bestanddeel “werkzaam in de maatschappelijke zorg ” leidt soms tot discussie over wie er nu onder valt. Daarom staan we wat langer hierbij stil.
Over de invoering van art. 249 lid 2 onder 30 Sr wordt in de memorie van toelichting opgemerkt ( Kamerstukken II 1988-1989, 20 930, nr. 3, p. 7, 8)
“1.5. Hulpverleners
Artikel 249, tweede lid, 2°, beschermt onder andere degenen die in een inrichting zijn opgenomen tegen op hen gerichte seksuele verlangens van degenen die daar werkzaam zijn. In de vorige paragraaf werd gesignaleerd dat het artikel personen die in een inrichting zijn opgenomen geen bescherming biedt tegen anderen dan de in het artikel genoemde functionarissen, wat in het bijzonder ten aanzien van personen die aan een psychische stoornis lijden een ernstige leemte is.
Evenmin beschermt het degenen die zonder in de inrichting te zijn opgenomen de daar werkzame functionarissen consulteren. De arts die in zijn spreekkamer in het ziekenhuis ontucht pleegt met een in dat ziekenhuis opgenomen patiënt(e) pleegt een ernstig strafbaar feit. Hetzelfde feit in dezelfde spreekkamer met een patiënt(e) die hem poliklinisch consulteert is niet strafbaar.
De laatste tijd worden steeds meer geluiden gehoord van patiënten die te lijden hebben gehad van enigerlei vorm van ongewenste seksuele benadering van de zijde van hulpverleners. In een aantal gevallen zullen daar de algemene bepalingen tegen seksuele vergrijpen van toepassing zijn of zal daartegen tuchtrechtelijk, als een inbreuk op de zorgvuldigheid, die bij de beroepsuitoefening betaamt, kunnen worden opgetreden. Er blijven echter gevallen waarin niet strafrechtelijk kan worden opgetreden, zoals in het eerder genoemde voorbeeld, en waarin tuchtrechtelijk optreden of niet mogelijk is omdat de dader niet aan tuchtrecht onderworpen is, of waar de zaak zo ernstig is dat naast de mogelijkheid van toepassing van het tuchtrecht ook strafrechtelijke bescherming geboden dient te worden. Ik stel dan ook voor om aan artikel 249, tweede lid, een bepaling toe te voegen waarin strafbaar wordt gesteld het plegen van ontucht door personen werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, met personen die zich als patiënt of cliënt aan hun zorg of hulp hebben toevertrouwd.”(1)
(…)
“Met personen werkzaam in de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg worden onder andere bedoeld degenen die behoren tot de categorieën werkers in inrichtingen genoemd in artikel 249, tweede lid onder 2°. In de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg zijn echter ook personen werkzaam in beroepen, waarvan de beoefenaren over het algemeen niet binnen inrichtingen werkzaam zijn. De voorgestelde bepaling heeft ook op hen betrekking.”(Kamerstukken II 1988-1989, 20 930, nr. 3, p. 9)
Veel inzicht in hetgeen onder het begrip ‘werkzaam zijn in de maatschappelijke zorg’ dient te worden verstaan c.q. welke eisen worden gesteld wil van iemand kunnen worden gezegd dat hij werkzaam is in de maatschappelijke zorg als vorenbedoeld biedt de memorie van toelichting niet. De wetgever heeft het begrip niet willen beperken tot personen werkzaam in bepaalde beroepen.(Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art. 249, aant. 8 (bijgewerkt tot 1 oktober 2008).) Kern van het werkzaam zijn in de maatschappelijke zorg zal moeten zijn dat het gaat om personen die hulp verlenen aan een ander, en wel in een relatie – de wet spreekt van patiënt of cliënt – die een zeker professioneel karakter heeft. Uit het feit dat het gaat om verlenen van hulp vloeit als vanzelf voort dat de relatie tussen hulpzoekende en hulpbiedende wordt gekenmerkt door een zekere mate van afhankelijkheid(4) van de hulpzoekende van de hulpbiedende. De hulpzoekende vraagt immers om hulp, vertrouwt zich toe aan diens zorg en maakt zich zo tot op zekere hoogte afhankelijk van degene aan wie hij hulp vraagt, zeker wanneer het niet gaat om een incidenteel maar herhaaldelijk contact van de hulpzoekende met de hulpbiedende. Die afhankelijkheid wordt nog versterkt wanneer de hulpbiedende zich daarbij opstelt als professioneel hulpverlener en voor het verlenen van hulp wordt betaald. De hulpbiedende geeft daarmee immers aan dat hij naar een zekere professionele standaard hulp kan bieden, daarmee het vertrouwen wekkend bij de hulpzoekende dat hij deskundig is in het bieden van de gevraagde hulp.
Een en ander komt ook tot uitdrukking in de volgende overweging in HR 2 december 2003, LJN AJ1188, NJ 2004, 78:
“3.4. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat, overeenkomstig hetgeen het Hof in de strafmotivering ook heeft overwogen, de verdachte door genoemde seksuele handelingen te plegen, als masseur en psychotherapeut misbruik heeft gemaakt van zijn psychisch overwicht, de afhankelijke positie van het slachtoffer en het vertrouwen dat hij van haar had gewonnen. In strafbaarstelling van zodanig misbruik door iemand die – zoals ten aanzien van de verdachte moet worden aangenomen – werkzaam is in de gezondheidszorg, is voorzien in art. 249 Sr.”
11. Met het voorgaande zou ik de indruk kunnen wekken dat iedere vorm van hulpverlening tot de maatschappelijke zorg zou moeten worden gerekend. Dat is niet het geval. De loodgieter die een leertje in een lekkende kraan vervangt verleent ook hulp, om van de monteur die de weigerende centrale verwarming maakt maar niet te spreken. Onder maatschappelijke zorg zou ik willen begrijpen al die zorg die erop is gericht mensen in de maatschappij staande te houden. Dan kan het gaan om een verzorgster die een bejaarde helpt bij het aankleden maar evenzeer om iemand die probeert problemen op het mentale vlak te verhelpen, zoals een psycholoog of een veelheid van andere hulpverleners die een bepaalde, al dan niet gevalideerde methode of therapie hebben ontwikkeld om iemand mentaal op normale sterkte te brengen, zoals iemand als de verdachte die kennelijk werkte vanuit de gedachte dat mentaal onwelbevinden kan voortvloeien uit energielekken en zich op basis van die gedachte afficheert als professioneel hulpverlener.
12. Tegen deze achtergrond geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte als mental coach werkzaam was in de maatschappelijke zorg in de in art. 249 lid 2 onder 30 Sr bedoelde zin geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Behalve hetgeen het Hof te dier zake overweegt dient immers mede in aanmerking te worden genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte ruim dertig jaar als mental coach werkzaam was, dat op de deur stond dat verdachte zich coach noemde, dat een mental coach volgens de verdachte iemand is die mensen helpt hun mentale gedeelte op orde te brengen, dat verdachte als mental coach wel 100.000 cliënten heeft gehad en dat de verdachte daarvoor per gesprek werd betaald. Uit al deze omstandigheden, beschouwd in onderling verband en samenhang, kan worden afgeleid dat de verdachte zich afficheerde als professioneel hulpverlener voor mensen met problemen van mentale aard en mitsdien dat hij werkzaam was als professioneel hulpverlener in de maatschappelijke zorg.
Uitgangspunt moet zijn dat de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid onder sub 3 Sr, voor alle gevallen geldt waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat, en dat in zodanig geval slechts dan geen sprake is van ‘ontucht plegen’, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest. In zijn arrest van 22 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP2630) heeft de Hoge Raad dit uitgangspunt herhaald en geoordeeld dat artikel 249, tweede lid onder sub 3 Sr, de patiënt of cliënt onder meer beschermt tegen misbruik van psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij van hem heeft gewonnen.
Voorbeelden van personen die werkzaam zijn in de maatschappelijke zorg:
- mental coach werkzaam was in de maatschappelijke zorg (ECLI:NL:HR:2011:BP2630)
Aanwezigheid verdachte in nabijheid en bellen door aangeefster onvoldoende bewijs schennispleging
Geplaatst op: 04 februari 2021De omstandigheid dat verdachte met het specifieke signalement, korte tijd na de schennis in de directe nabijheid van de plaats-delict door de politie is aangetroffen is onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster.
Ook is het niet voldoende dat de vrouw meteen haar man heeft gebeld na het voorval.
Lees meer >
Wanneer is knijpen in billen te kwalificeren als ontuchtige handeling?
Geplaatst op: 11 oktober 2020Onder omstandigheden is het knijpen in de billen van een ander te kwalificeren als ontuchtige handelingen. Het gaat daarbij steeds om de bedoeling die de verdachte heeft gehad met het knijpen. Als er een seksuele bijbedoeling zit, levert het eerder ontucht op, zie ook ECLI:NL:PHR:2015:2298.
Lees meer >
Bewijsminimumregels strafrecht
Geplaatst op: 28 september 2020Voor een bewezenverklaring moet hij in de eerste plaats voor alle onderdelen van de gewenste bewezenverklaring over ten minste
één bewijsmiddel beschikken. Kan een onderdeel van de tenlastelegging niet worden bewezen, dan moet vrijspraak volgen.In de tweede plaats moet de gewenste bewezenverklaring als geheel kunnen worden aangetoond door een minimale hoeveelheid bewijsmateriaal. De regels die daarbij gelden, worden aangeduid als bewijsminimumregels. Soms zal de tweede bewijsgrond onvoldoende zijn om te voldoen aan de bewijsminimumregel, omdat de bewijsgrond niet rechtstreeks een onderdeel van de bewezenverklaring ondersteunt
Lees meer >
Sextortion strafbaarstelling
Geplaatst op: 08 mei 2020‘Sextortion’ is een nieuw fenomeen. Van ‘sextortion’ is sprake als iemand eerst wordt verleid om een relatief onschuldig naaktbeeld te tonen of sturen en vervolgens deze beelden of webcamopnamen worden gebruikt om de persoon te dwingen tot meer – en steeds verdergaande – seksuele handelingen voor de webcam, onder de dreiging dat de beelden via internet worden verspreid. Als voorafgaand aan de sextortion de afbeeldingen of video’s zijn overgenomen uit de computer van het slachtoffer kan uiteraard ook computervredebreuk en installeren van kwaadaardige software ten laste worden gelegd (Zie Rb. Zeeland-West-Brabant 16 mei 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:2873).
Lees meer >
Veroordeling voor belediging bij sexting
Geplaatst op: 17 december 2019Het verspreiden van naaktfoto’s via social media wordt ook wel sexting genoemd. In de wet wordt het veelal gebracht onder de strafbaarstelling van belediging. We zien dat o.a. in Rechtbank Overijssel, 7 oktober 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:3531: