Chatgesprekken waarbij over seks werd gesproken nog geen verleiding 248a Sr.
Het hof acht de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet reeds gericht op de voltooiing van het delict als bedoeld in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht. Weliswaar kan uit de door verdachte gestelde vragen aan het slachtoffer worden afgeleid dat kennelijk het voornemen bestond om het slachtoffer te bewegen tot het plegen van ontuchtig handelingen of het dulden van zodanige handelingen, maar dit is naar het oordeel van het hof voor het aannemen van een begin van uitvoering van dit voornemen onvoldoende. Het enkele voeren van gesprekken via de chat (MSN) waarbij over seks wordt gesproken houdt naar het oordeel van het hof niet in feitelijke gedragingen van verdachte die naar hun uiterlijke verschijningsvormen reeds gericht zijn op de voltooiing van het misdrijf (Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 11 maart 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:CA3698).
Vrijspraak misleiding
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het – door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht – opzettelijk bewegen van [slachtoffer] om ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden door met [slachtoffer] seksueel getinte MSN-gesprekken te voeren en seksueel getinte vragen te stellen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof de navolgende feiten en omstandigheden kunnen vaststellen.
Op basis van de verklaring van [slachtoffer] en/of verdachte, zoals afgelegd bij de politie, kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte tijdens de MSN-gesprekken aan [slachtoffer] heeft gevraagd:
– of zij hem voor de cam wilde zien terwijl hij zich rukte en
– of zij een cam had zodat zij zichzelf voor hem kon vingeren.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is de vraag of verdachte zich, met het uitspreken van voornoemde seksueel getinte vragen in de richting van [slachtoffer], schuldig heeft gemaakt aan een strafbare poging tot het opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden.
Om te kunnen spreken van een strafbare poging is vereist dat het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.
Gedragingen vormen een begin van uitvoering van een misdrijf als bedoeld in art. 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, wanneer zij naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf; HR 24 oktober 1978, NJ 1979/52 (Cito).
Naar het oordeel van het hof zijn de hiervoor genoemde feitelijke gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet reeds gericht op de voltooiing van het delict als bedoeld in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht. Weliswaar kan uit de door verdachte gestelde vragen aan [slachtoffer] worden afgeleid dat kennelijk het voornemen bestond om [slachtoffer] te bewegen tot het plegen van ontuchtig handelingen of het dulden van zodanige handelingen, maar dit is naar het oordeel van het hof voor het aannemen van een begin van uitvoering van dit voornemen onvoldoende. Het enkele voeren van gesprekken via de chat waarbij over seks wordt gesproken houdt naar het oordeel van het hof niet in feitelijke gedragingen van verdachte die naar hun uiterlijke verschijningsvormen reeds gericht zijn op de voltooiing van het misdrijf.
Het voeren van deze elektronische chatgesprekken met een persoon beneden de 16 met het oogmerk om ontuchtige handelingen met die persoon te plegen kan onder omstandigheden het plegen van art. 248e Sr (al dan niet in de vorm van een poging) opleveren. Dit feit is echter niet aan de verdachte ten laste gelegd.
Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde feit.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
< Terug naar Meer informatie ontucht met misbruik van gezag/vertrouwen