‘Door een feitelijkheid dwingen’ bij verkrachting
Het is niet altijd even eenvoudig om vast te stellen wanneer een ander door een feitelijkheid wordt gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen, zoals dat voor het bewijs van verkrachting is vereist. Dit begrip is in de jurisprudentie nader uitgewerkt. Wij zullen hier daarom nader bij stil staan..
Uitgangspunten in de jurisprudentie
Van “door een feitelijkheid dwingen” tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, zoals bedoeld in artikel 242 Sr, kan slechts sprake zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan. Vgl. HR 29 november 1994, LJN ZD1101, NJ 1995/201; Vgl. voor 246 Sr HR 22 juni 2004, LJN AO8315, NJ 2004/439. Zie hierover verder: Adviescommissie zedelijkheidswetgeving, Eindrapport, Den Haag: Staatsuitgeverij 1980, p. 15
Het bestaan van dwang door een feitelijkheid kan niet enkel worden afgeleid uit de tussen de verdachte en het slachtoffer bestaande feitelijke verhouding en het daaruit voortvloeiende overwicht van de verdachte op het slachtoffer.(Vgl. HR 27 maart 2007, LJN AZ5707, NJ 2007/288 en HR 2 december 2003, LJN AJ1188, NJ 2004/78.)
Noch is voldoende dat de verdachte door misbruik van zijn uit feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht op het slachtoffer en/of door misleiding van het slachtoffer, deze heeft bewogen de handelingen te ondergaan. Vgl. HR 12 december 2006, LJN AY7767, NJ 2007/422(3)
Voor het bewijs van “door een feitelijkheid dwingen” in de zin van art. 242 Sr moet uit de bewijsmiddelen kunnen volgen dat de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend dan wel het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat deze zich daardoor niet tegen de handeling(en) kon verzetten,(Vgl. HR 10 oktober 2006, LJN AY6940, NJ 2006/624 en HR 16 november 1999, LJN ZD1653, NJ 2000/125) of dat de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte, (bedreigende) situatie dat het daardoor voor het slachtoffer dermate moeilijk was om zich aan de handelingen te onttrekken dat er sprake was van dwang van de kant van de verdachte.(HR 13 oktober 2009, LJN BJ2833, NJ 2009/529; HR 16 oktober 2007, LJN BA7650, NJ 2008/126; HR 12 december 2006, LJN AY7767NJ 2007/422).
< Terug naar Meer informatie verkrachting