Het filmen onder scheidingswand van afgesloten kledinghokje levert geen schennis van de eerbaarheid op

Een wat meer juridisch verhaal, maar daarom niet minder van belang voor de beoordeling van wat nu onder schennis van de eerbaarheid moet worden verstaan. Het gaat hier om een verdachte die onder de scheidingswand van een afgesloten kleedhokje een ontklede vrouw heeft gefilmd. De Hoge Raad oordeelt dat dit geen schennis van de eerbaarheid oplevert, maar wel een ander strafbaar feit: artikel 139f lid 1 Sr (gebruikmaking technisch hulpmiddel waarvan aanwezigheid niet duidelijk kenbaar gemaakt). – HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2027.

Wat is schennis van de eerbaarheid?

De uitspraak van de Hoge Raad is relevant om vast te stellen wat nu precies moet worden verstaan onder schennis van de eerbaarheid:

Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken en deze beslissing als volgt gemotiveerd:

“Artikel 239 Sr

Anders dan de advocaat-generaal acht het hof het subsidiair tenlastegelegde niet bewezen. Het hof gaat er van uit dat de in de tenlastelegging gebezigde term ‘(opzettelijk) oneerbaar’ dezelfde betekenis heeft als de term ‘schennis van de eerbaarheid’ in artikel 239 Sr. Voor de uitleg van die term acht het hof de tekstuele ruimte die de term biedt niet doorslaggevend. Gelet op het zogenaamde ‘lex certa beginsel’ dienen daarnaast de wetsgeschiedenis en jurisprudentie in acht te worden genomen. Daaruit kan worden afgeleid dat de strafbaarstelling ziet op seksuele gedragingen (zoals coïtus, het de aandacht vestigen op ontblote geslachtsdelen, met name exhibitionisme) waarmee anderen (derden) ongewild worden geconfronteerd.

Gelet daarop levert “het houden van een camera onder de scheidingswand van een afgesloten kleedhokje waarin een ontklede vrouw staat” niet op een opzettelijk oneerbare handeling en acht het hof het subsidiair tenlastegelegde reeds daarom niet bewezen.

Het hof acht eveneens niet bewezen dat een dergelijke handeling leidt tot een poging om schennis van de eerbaarheid te plegen.

Het hof zal de verdachte derhalve ook vrijspreken van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.”

3.2.3.

Art. 239 Sr, waarop de tenlastelegging volgens het Hof is toegesneden, luidt:

“Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft schennis van de eerbaarheid:

1° op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd;

2° op een andere dan onder 1° bedoelde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar;

3° op een niet openbare plaats, indien een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is.”

3.3.1.

Art. 239 Sr richt zich in de eerste plaats tegen ongevraagde en ongewenste seksueel getinte confrontatie met het menselijk lichaam of delen daarvan (vgl. de memorie van toelichting bij de wet die heeft geleid tot de huidige tekst van art. 239 Sr; kamerstukken II, 1979-1980, 15 838, nr. 3, p. 12). In HR 9 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8452, NJ 2004/273, is beslist dat art. 239 Sr niet strekt ter bestrijding van schennis van de eerbaarheid door afbeelding of geschrift dan wel door het gesproken woord, zodat – kort gezegd – het maken van seksueel getinte uitlatingen niet onder art. 239 Sr kan worden gerubriceerd.

3.3.2.

In de rechtspraak van de Hoge Raad over art. 239 Sr is over de precieze reikwijdte van dit misdrijf nog het volgende beslist. In HR 25 maart 1952, NJ 1952/240, over een geval waarbij de verdachte het slachtoffer “ontuchtig had vastgegrepen” verwierp de Hoge Raad het tegen de veroordeling ter zake van art. 239 Sr gerichte cassatieberoep met als dragende overweging: “Dat een het sexuele leven betreffende gedraging, welker waarneming geschikt is anderer schaamtegevoel te kwetsen, kan bestaan in een tegen de persoon van een ander gerichte ontuchtige handeling, die dezen aldus buiten zijn wil noopt tot een dergelijk zijn schaamtegevoel kwetsend waarnemen, zo al niet door zien dan toch door voelen; dat die schending van de eerbaarheid er in dat geval een is “waarbij een ander zijns ondanks tegenwoordig is” als genoemd in art. 239 Sr, hetgeen de met die bepaling beoogde bescherming van het op het sexuele leven betrokken schaamtegevoel ten kwetsing in het algemeen ook meebrengt”. In HR 18 oktober 1983, NJ 1984/310 – over een geval waarbij de verdachte de borsten en het geslachtsdeel van het slachtoffer had betast – werd het oordeel uit het arrest van 1952 uitdrukkelijk bevestigd, ook in het licht van de toen aanhangig zijnde wetswijziging die heeft geleid tot de huidige tekst van art. 239 Sr.

Deze arresten geven in vergelijking met het traditionele bereik van art. 239 Sr een uitbreiding voor die gevallen waarin er – kort gezegd – seksueel contact is geweest tussen de verdachte en het slachtoffer.

3.4.1.Gelet op het bovenstaande is het oordeel van het Hof dat “het houden van een camera onder de scheidingswand van een afgesloten kleedhokje waarin een ontklede vrouw staat” als zodanig niet het misdrijf van art. 239 Sr oplevert, juist.”

< Terug naar Meer informatie schennis van de eerbaarheid
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden