Immateriele schadevergoeding bij zedendelicten
e vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade ex artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek slechts in beperkte gevallen toewijsbaar is.
De Nederlandse wet kent immers een restrictief stelsel ten aanzien van het toekennen van een dergelijke vergoeding. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft daartoe een limitatieve opsomming. Het recht op vergoeding bestaat slechts:
- wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen (het oogmerk is gericht op smart);
- ij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze;
- bij aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
De schade die het meisje stelt te hebben geleden, valt onder categorie b.
Uit het eerste lid onder b van voormeld artikel volgt dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding, indien de benadeelde (onder meer) in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting van de persoon is volgens de Hoge Raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen en dat dit letsel moet bestaan uit een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Vanwege de gestelde impact op haar persoonlijke levenssfeer wordt het meisje op dit moment psychisch behandeld. Uit een schriftelijke verklaring van de behandelend psychologe begrijpt de rechtbank dat de diagnose ptss is gesteld. De verdediging heeft aangevoerd dat deze diagnose onvoldoende is onderbouwd en heeft de diagnose als zodanig betwist dan wel het causaal verband betwist tussen de huidige problematiek en het zedendelict.
De Hoge Raad heeft echter ook bepaald dat op voornoemd uitgangspunt uitzonderingen kunnen worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer (Hoge Raad d.d. 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Hierbij valt met name te denken aan zedenzaken, waarin het strafbare feit een dusdanig ernstige inbreuk vormt op het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit, dat dit in zichzelf als een aantasting van de persoon dient te worden beschouwd en reeds daarom smartengeld toegewezen kan worden. Het vaststellen van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is dan voor de vergoeding van smartengeld niet eens nodig (Hoge Raad d.d. 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721).
Los van het gegeven dat het voor het toekennen van smartengeld in zedenzaken niet per definitie nodig is dat er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is komen vast te staan dat met het door de verdachte gepleegde zedendelict een ernstige inbreuk is gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het meisje, waardoor zij in haar persoon is aangetast. Zij heeft immers seks gehad met de verdachte, terwijl zij daarvoor veel te jong was. Zij zag de verdachte als een soort vertrouwenspersoon en dat vertrouwen is ernstig aangetast. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vergoeding van immateriële schade (smartengeld) aan het meisje wettelijk gezien mogelijk is.
Aan de rechter komt een grote discretionaire bevoegdheid toe wanneer het gaat om de begroting van de immateriële schade, maar dit bedrag wordt begrensd door het concrete bedrag zoals door de benadeelde partij is gevorderd, zoals dat geldt voor elke civiele vordering die op geld is gewaardeerd.
Geen voorschot immateriële schadevergoeding
Het is een misverstand dat de strafrechter een schadebedrag bij wijze van voorschot kan toewijzen. Dit is voorbehouden aan de voorzieningenrechter. Voor het deel van de vordering dat de strafrechter inhoudelijk beoordeelt, geeft hij een definitieve vaststelling behoudens hoger beroep. Indien in de toekomst blijkt dat er nog andere schade is ontstaan als rechtstreeks gevolg van het onrechtmatig handelen van de verdachte, dan moet het meisje zich tot de civiele rechter wenden om vergoeding te verkrijgen voor die (later) ontstane schade.
Onderbouwing immateriele schadevergoeding
Namens een slachtoffer wordt vaak ter onderbouwing van het gevorderde bedrag verwezen naar een uitspraak of uitspraken in de ANWB-Smartengeldgids. De verdediging kan daar weer andere uitspraken uit de ANWB-Smartengeldgids tegenover zetten. Vaak is het zo dat de in die gids aangehaalde jurisprudentie zeer casuïstisch is en zich nauwelijks leent voor rechtsvergelijking. Het is daarom vaak beter om aansluiting te zoeken bij de genormeerde bedragen van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven die op de betreffende casus van toepassing zijn. In deze letsellijst wordt de schade beoordeeld op basis van de letselcategorie.