Laag IQ en art 243 Sr. – niet blijkt dat aangeefster onvoldoende haar wil kon bepalen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van 243 Sr, omdat niet kan worden vastgesteld dat het vermeende slachtoffer haar wil niet kon bepalen, kenbaar maken of weerstand kon bieden. Enkel het feit dat aangeefster een laag IQ heeft, is hiervoor onvoldoende en in het dossier worden zelfs aanwijzingen aangetroffen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij goed wist wat ze wilde en deed (Rb Rotterdam, 11 december 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:9236).
Rechtbank: laag IQ is onvoldoende om geen vrije wil aan te nemen bij art. 243 Sr.
De rechtbank overwoog als volgt in deze zaak:
“Het staat buiten kijf dat de verdachte seks (geslachtsgemeenschap) heeft gehad met [naam vrouw] . Zowel de verdachte als [naam vrouw] heeft verklaard meermalen seksueel contact te hebben gehad en dit wordt bevestigd door wat in de chatberichten valt te lezen.
Ook kan eenvoudig worden vastgesteld dat [naam vrouw] ten tijde van het ten laste gelegde feit leed aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Weliswaar is er geen rapport met een IQ-meting van een datum in de ten laste gelegde periode voorhanden, maar eerdere metingen komen uit op een licht zwakzinnig niveau en er is geen enkele aanwijzing dat hierin een wezenlijke verandering is opgetreden.
Echter, de rechtbank kan niet vaststellen dat [naam vrouw] ten tijde van het ten laste gelegde feit niet of onvolkomen in staat was om ten aanzien van dit seksuele contact haar wil te bepalen of kenbaar te maken of weerstand te bieden. De enkele vaststelling dat [naam vrouw] een lager IQ dan gemiddeld heeft, is daarvoor onvoldoende.
In tegendeel, er zijn juist aanknopingspunten die er op wijzen dat [naam vrouw] juist wel in staat was om haar wil te bepalen ten aanzien van dit seksuele contact. Uit de gevoerde chatgesprekken blijkt dat [naam vrouw] de verdachte steeds liefdevol aansprak en ook zelf regelmatig het initiatief nam voor een chatgesprek. Ook in die gesprekken toonde zij zich niet passief. Zij deed er alles aan om samen te zijn met de verdachte en zij probeerde het contact met de verdachte te verbergen voor haar pleegouders. Hieruit leidt de rechtbank af dat [naam vrouw] zich ervan bewust was dat haar pleegouders de (seksuele) contacten met de verdachte afkeurden en haar eigen afweging heeft gemaakt om toch door te gaan. Uit de chatgesprekken is voorts gebleken dat de verdachte [naam vrouw] tevoren heeft gevraagd of zij het goed vond dat er seksueel contact zou plaatsvinden wanneer zij elkaar weer zouden zien en dat bovendien over het gebruik van condooms is gesproken. [naam vrouw] heeft deze vragen van de verdachte ook beantwoord. Hierdoor kan ook niet worden gesteld dat [naam vrouw] is overrompeld door de verdachte bij de seksuele contacten. Ook heeft [naam vrouw] zich naar het oordeel van de rechtbank gezien bovenstaande omstandigheden kunnen onttrekken aan de invloedsfeer van de verdachte.
Ten slotte merkt de rechtbank op, dat uit de verklaringen van [naam vrouw] blijkt dat de verdachte niet de eerste was met wie zij seks had, dat ze dus tevoren echt wel wist wat seks inhield, en dat er geen aanwijzingen zijn dat zij ook toen haar wil niet kon bepalen of kenbaar kon maken, of weerstand kon bieden.”