Naaktloperij of schennis van de eerbaarheid

Het plegen van de overtreding van artikel 430a Sr kan gepaard gaan met het plegen van het misdrijf van artikel 239 Sr. Volgens de wetsgeschiedenis zal dit echter, gelet op de huidige in de maatschappij levende opvattingen, slechts zelden het geval zijn. Alleen wanneer naaktrecreatie buiten het normale patroon treedt, bijvoorbeeld wanneer bepaalde gedragingen worden verricht die normaal niet plaatsvinden, kunnen deze gedragingen wel worden aangemerkt als schennis van de eerbaarheid. Ook wanneer naaktrecreatie buiten de daarvoor aangewezen gebieden plaatsvindt, kan dat schennis van de eerbaarheid opleveren. Bij schennis van de eerbaarheid is, in tegenstelling tot naaktloperij ex. artikel 430a Sr, wel opzet vereist op het schenden van de eerbaarheid. Hierbij is voorwaardelijk opzet toereikend.

Naaktloperij

Met betrekking tot naaktrecreatie dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen de eventuele overtreding van artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) dan wel schending van artikel 239 Sr.

Artikel 430a Sr – naaktloperij
Artikel 430a Sr stelt strafbaar ‘Hij die zich buiten een door de gemeenteraad als geschikt voor ongeklede openbare recreatie aangewezen plaats, ongekleed bevindt op of aan een voor het openbaar verkeer bestemde plaats die voor ongeklede recreatie niet geschikt is, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie.’ Dit wetsartikel, geldend sinds 1986, bepaalt dus dat naaktrecreatie op of aan een voor het openbaar verkeer bestemde plaats strafbaar is, tenzij:
a. het een plaats betreft die conform een besluit van de gemeenteraad geschikt is bevonden
voor ongeklede recreatie;
b. het een andere voor ongeklede recreatie geschikte plaats betreft.

Wanneer artikel 430a Sr wordt overtreden is sprake van een schending van de openbare orde, vanwege de onrust en aanstoot die zou kunnen ontstaan door naaktrecreatie. Door de huidige maatschappelijke opvattingen wordt naaktrecreatie niet als een zedenmisdrijf gezien.
Voor het aannemen van overtreding van artikel 430a Sr is niet vereist dat daadwerkelijk onrust is ontstaan of dat iemand aanstoot heeft genomen. Het is dan ook een abstract gevaarzettingsdelict waarbij het gaat om het eventuele gevaar voor krenking van gevoelens. Daarnaast is het geen doleus of culpoos delict, waardoor het enkel plegen van de gedraging voldoende is voor een strafbare gedraging.
Naaktrecreatie is straffeloos op een daartoe door de gemeenteraad als geschikt voor openbare recreatie aangewezen plaats. Daarbuiten is naaktrecreatie slechts strafbaar indien de naaktrecreant zich bevindt op of aan een voor het openbaar verkeer bestemde plaats. De term openbaar doelt in dit kader op de plaatsen die, zoals art. 239 onderdeel 1 het uitdrukt, voor het openbaar verkeer bestemd zijn. Hierbij kan vooral worden gedacht aan stranden. Naakt zijn op of aan een voor het openbaar verkeer bestemde plaats, anders dan recreatie maar bijvoorbeeld ter ondersteuning van een protestactie valt naar kan worden aangenomen niet onder het bereik van deze bepaling.

Of een plaats voor ongeklede openbare recreatie geschikt is, wordt bepaald door plaatselijke omstandigheden en door de in de maatschappij hieromtrent levende opvattingen ten tijde van de gedraging. De geschiktheid van de plaats is ook afhankelijk van de vraag of sprake is van ongewilde of ongevraagde confrontatie van derden en of de openbare orde wordt verstoord (HR 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3562). Uiteindelijk komt het bij de beantwoording van de vraag of een plaats al dan niet geschikt is, aan op alle relevante omstandigheden van het geval. Het enkele gegeven dat iemand naakt recreëert op een plaats aanpalend aan een gedeelte dat voor naaktrecreatie is aangewezen, is bijgevolg op zich onvoldoende om aan te nemen dat de plaats waar de verdachte naakt heeft gerecreëerd, daarvoor ongeschikt is (Hof Arnhem 10 september 2004, NJ 2004/646).

Artikel 430a Sr kent dus twee soorten plaatsen, waar deze ongeklede recreatie straffeloos kan plaatsvinden: op een plaats die door een gemeenteraad als daartoe geschikt is aangewezen en daarnaast komt in aanmerking een op of aan zo’n voor het openbaar verkeer bestemde plaats gelegen ‘plek’ die voor ongeklede recreatie geschikt is. Deze tweede soort is lastiger te beoordelen. De geschiktheid wordt bepaald door plaatselijke omstandigheden, wat kan evolueren aan de hand van de maatschappelijke omstandigheden. Het kan zelfs afhankelijk zijn van het tijdstip van de dag, want het is bepaald niet de bedoeling dat overal ongeklede recreatie mogelijk is of mogelijk gemaakt moet worden. De vraag naar de geschiktheid van een bepaalde plaats moet in redelijkheid beantwoord worden: ‘Slechts indien de aard van de plaats of de omstandigheden zo zijn, dat in redelijkheid niet meer kan worden gesproken van geschiktheid, blijft het feit een zekere mate van strafwaardigheid behouden’.
De wet zelf echter rept over ongeklede recreatie, dus de mogelijkheid lijkt niet uitgesloten, dat ook plekken meetellen, waar het aanvaardbaar is, dat geheel naakt gebaad en gezond wordt.

Delftse Hout

De discussie over een plaats ‘die voor ongeklede openbare recreatie niet geschikt’ is, heeft gespeeld in een zaak uit Delft die op 8 december 2015 is voorgelegd aan de Hoge Raad.
Het Gerechtshof in Den Haag heeft zich op 11 juli 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:2272) uitgelaten over de uitleg van het bestanddeel ‘niet geschikt’. Het moet hierbij gaan om een geval waarin een voor het openbaar verkeer bestemde plaats evident niet voor ongeklede recreatie geschikt is. ‘Evident niet geschikt’ betekent dat objectief oordelende en redelijk denkende mensen over die niet-geschiktheid in een concreet geval redelijkerwijze niet van mening kunnen verschillen.
Het Hof heeft uitdrukkelijk benadrukt het niet eens te zijn met de motivering van de kantonrechter waarbij wordt uitgegaan van een getalsmatige norm van een bepaald aantal bezoekers en daarmee een uit het oogpunt van rechtszekerheid niet wenselijke en in de praktijk niet hanteerbare norm in het leven geroepen.
Verdere invulling met betrekking tot het ‘evident niet geschikt’ gaat volgens het hof in dit geval de rechtsvormende taak van de rechter te boven.
Vervolgens is de zaak voorgelegd aan de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:3462). De Hoge Raad oordeelt dat het hof artikel 430a Sr zo heeft uitgelegd dat welke voor het openbaar verkeer bestemde, niet door de gemeenteraad aangewezen, plaatsen niet geschikt zijn voor ongeklede recreatie, afhangt van de omstandigheden van het geval. Van geval tot geval zal dus moeten worden beoordeeld of de desbetreffende plaats niet geschikt is voor ongeklede recreatie, waarbij blijkens de wetsgeschiedenis en de wetssystematiek onder meer van belang kan zijn of
a) ongeklede recreatie volgens de maatschappelijke opvattingen, zoals die ten tijde
van de gedraging ter plaatse leven, aanvaardbaar wordt geacht,
b) de locatie zodanig is gelegen dat sprake is ongevraagde of ongewilde confrontatie
van derden, en
c) of de openbare orde wordt verstoord.
Het Hof heeft geoordeeld dat slechts sprake kan zijn van handelen in strijd met artikel 430a Sr indien de voor het openbaar verkeer bestemde plaats waar de ten laste gelegde naaktrecreatie is beoefend, “evident niet geschikt is” voor ongeklede recreatie, hetgeen volgens het Hof in dit verband betekent “dat objectief oordelende en redelijk denkende mensen over die nietgeschiktheid in een concreet geval redelijkerwijze niet van mening kunnen verschillen”. Dat oordeel geeft, gelet op hetgeen is vooropgesteld, blijk van een te beperkte uitleg van de in art. 430a Sr voorkomende uitdrukking “plaats die voor ongeklede recreatie niet geschikt is.” Aldus heeft het Hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten.

< Terug naar Meer informatie schennis van de eerbaarheid
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden