Oogmerk bij grooming niet bewezen
Voor een bewezenverklaring van grooming moet het oogmerk aanwezig zijn om ontuchtige handelingen te plegen met de persoon met wie de ontmoeting is is afgesproken. Ontbreekt dit oogmerk, dan kan grooming niet bewezen worden. Dit zien we in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:3947.
De rechtbank overwoog het volgende:
“Aan de verdachte is onder feit 3 – kort gezegd – grooming ten laste gelegd, het benaderen van een jonge jongen om hem tot een seksueel getinte ontmoeting te bewegen.
Voor een bewezenverklaring van grooming is, naast de in artikel 248e Sr genoemde overige vereisten, onder meer vereist dat de verdachte een ontmoeting voorstelt, alsmede dat hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting (vgl. HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3140).
Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde op de zitting wordt vastgesteld dat de verdachte, gedurende een lange periode, veelvuldig chat- en whatsappcontact heeft gehad met aangever, dat de verdachte heeft aangedrongen op een ontmoeting en dat hij op enig moment heeft gezegd dat aangever een café moest uitzoeken waar zij elkaar zouden kunnen ontmoeten. Aangever heeft vervolgens café [naam café] uitgekozen.
Aldus wordt vastgesteld dat de verdachte zijn telefoonnummer aan aangever heeft gegeven en vervolgens heeft aangedrongen op een ontmoeting, waarna zij een concrete datum en plaats hebben afgesproken. Na het voorstel van de verdachte aan aangever om in de woning van de verdachte te logeren, heeft de verdachte geen handeling ondernomen om die logeerpartij te laten doorgaan.
Een bewezenverklaring zou dus hooguit de ontmoeting in café [naam café] kunnen betreffen. Maar voor een bewezenverklaring is ook vereist dat wordt vastgesteld dat het concrete voorstel tot de ontmoeting tussen de verdachte en aangever is gedaan met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen met aangever. Het dossier biedt hiervoor, behoudens de aangifte van aangever, onvoldoende bewijs. De verdachte heeft steeds verklaard dat hij de ontmoeting heeft voorgesteld omdat hij met aangever wilde praten. Hoewel door de verdachte, ook naar zijn eigen verklaring, wel is aangedrongen op een ontmoeting nadat aangever de leeftijd van 16 jaren zou hebben bereikt, omdat het anders strafbaar zou zijn en de verdachte de aangever ook heeft uitgenodigd bij hem te komen logeren, kan niet worden bewezen dat de voorgenomen ontmoeting in de [naam café] (vlak voor de 16e verjaardag van aangever) dit oogmerk had. Gelet op de (inhoud van) de chat- dan wel whatsappgesprekken tussen aangever en ‘[naam 2]’ en andere stukken in het dossier, in samenhang bezien met de afgesproken publieke ontmoetingsplaats, kan een dergelijk oogmerk niet worden vastgesteld.”