Plasseks is ontuchtig
In 1972 kwam er een arrest over plasseks; het werd toen genoemd ‘In de mond wateren’. In het arrest (HR 31 oktober 1972, NJ 1973/39) oordeelt de Hoge Raad dat een handeling ‘onder omstandigheden’ ook zonder lichamelijke aanraking het karakter van een ontuchtige handeling kan hebben in de zin van art. 247 Sr (‘met iemand jonger dan zestien jaar ontuchtige handelingen plegen’). In de bewezenverklaring van het hof was niet alleen opgenomen dat de verdachte de penis van de jeugdige in zijn mond heeft gehouden en daaraan heeft gelikt, maar ook dat de
verdachte zich ‘ontuchtiglijk’ door de jeugdige in zijn mond heeft laten wateren. Tegen dit laatste onderdeel richt het cassatiemiddel zich, op de grond dat zonder lichamelijk contact nooit van een ontuchtige handeling sprake zou kunnen zijn.
In zijn conclusie ziet A‐G Remmelink de relevante omstandigheden niet gelegen in het ook bewezen verklaarde fysieke contact, maar reeds in de nabijheid van de geslachtsorganen bij het betreffende urineren:
Lichamelijk contact zo dat al voor wat betreft dit onderdeel ontbroken zou hebben lijkt mij voor ontucht niet zonder meer noodzakelijk, nl. in gevallen waarbij ‘sex‐gevoelige’ organen en lichaamsdelen met ontuchtige bedoeling zo dicht in de buurt van de geslachtsorganen
van de andere persoon worden gebracht, dat dit ‘bijna‐contact’ zeker in de voorstelling van het slachtoffer met een werkelijke aanraking gelijk gesteld kan worden. Zo heeft Uw Raad het grijpen onder de rokken van een vrouw door een man met (onmiskenbaar) ontuchtige bedoelingen als een ontuchtige handeling aangemerkt zonder dat daarbij een rol speelde de vraag of het lichaam der vrouw ter plaatse wel
was aangeraakt. Vgl. HR 1 dec. 1890, W 5973. Zie ook nog HR 20 maart 1896, W 6777.’
Hoewel de Hoge Raad de veroordeling in stand laat, wordt niet duidelijk welke omstandigheden voor dit oordeel beslissend zijn. Overwogen wordt slechts ‘dat immers een gedraging als in het middel bedoeld ook zonder lichamelijke aanraking onder omstandigheden het karakter van een ontuchtige handeling kan hebben in de zin van art. 247 Sr. en blijkens de bewezenverklaring —
welke niet slechts inhoudt dat req. ‘die jongen (…) in zijn, verdachtes, mond heeft laten wateren’, maar ook dat hij zulks ‘ontuchtiglijk’ heeft gedaan — in het onderhavige geval dat karakter had’.
< Terug naar Meer informatie ontucht minderjarige/kind