Seksuele relatie met hulpverlener
Een seksuele relatie met een hulpverlener, of althans met een persoon die werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, is niet altijd strafbaar. Dit is steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Wettelijke bepalingen seksueel misbruik hulpverlener
Seksueel misbruik door een hulpverlener is in de wet geregeld in artikel 249 Sr. Het gaat hier om een specifieke vorm van ontucht:
1. Hij die ontucht pleegt met zijn minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft:
[…]
3°. degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd.
Behandeling?
Voor de vraag of seksuele handelingen onder de strafbaarstelling van art. 249, tweede lid onder 3°, Sr vallen, doet verder niet ter zake of aan de ‘behandeling’ een formele (behandel)overeenkomst ten grondslag ligt en of die ‘behandeling’ wordt vergoed door een verzekeraar. Waar het om gaat is of er feitelijk sprake was van een behandelrelatie (HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630 (NJ 2011/143; red.), rov. 3.4. en HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3059).
De Hoge Raad heeft zich meermaals uitgelaten over de vraag wanneer er sprake is van vervulling van de delictsbestanddelen van artikel 249, tweede lid, onder 3 Sr, onder meer in een zaak waarin een mental coach zijn cliënten had betast en zich door enkelen van hen oraal had laten bevredigen. De verdediging betoogde in die zaak dat de werkzaamheden van de verdachte als mental coach niet zo in één lijn met de reguliere gezondheidszorg lagen, dat er sprake was van werkzaamheden in de gezondheidszorg als bedoeld in artikel 249, tweede lid, onder 3 Sr. De Hoge Raad overwoog:
“3.2 [Vooropgesteld moet worden] dat met de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid aanhef en onder 3°, Sr van "degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd" is beoogd ook strafrechtelijke bescherming te bieden tegen seksuele benadering van de zijde van de genoemde hulpverleners. Daarbij is uitgangspunt dat de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid aanhef en onder 3°, Sr, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat (vgl. HR 30 maart 1999, NJ 1999/482). Deze bepaling beschermt de patiënt of cliënt onder meer tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij van hem heeft gewonnen (vgl. HR 2 februari 2003, LJN AJ1188, NJ 2004/78).” (HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630, rov. 4.3. Zie voor de voorwaarden die worden gesteld aan het bestaan van een behandelrelatie bijvoorbeeld HR 30 maart 2009, ECLI:NL:HR:1999:ZD1376, NJ 1999/482, rov. 3.3.)
Door de invoering van art. 249 lid 2 onder 3° Sr is de strafbaarstelling van die bepaling verruimd tot degene die werkzaam is in de gezondheidszorg of de maatschappelijke zorg. Deze bepaling beoogt ook strafrechtelijke bescherming te bieden tegen seksuele benadering van de zijde van de genoemde hulpverleners. Daarbij is het uitgangspunt dat de strafbaarstelling in art. 249 lid 2 onder 3° Sr, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een hulpverlener-patiënt/cliënt relatie bestaat. (Vgl. HR 18 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0645, NJ 1997/485, rov. 6.5, HR 30 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1376, NJ 1999/482 en HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630, rov. 4.3)
Deze bepaling beschermt de patiënt of cliënt onder meer tegen misbruik van het psychische overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat de hulpverlener van de patiënt of cliënt heeft gewonnen (Vgl. HR 2 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ1188, NJ 2004/78 en HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630).
De wetsgeschiedenis geeft mijns inziens en anders dan het hof overweegt niet veel inzicht in wat precies moet worden verstaan onder ‘werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg’ (Kamerstukken II 1988-1989, 20 930, nr. 3, pag. 7-8).
Over een formele behandelrelatie wordt in de wetsgeschiedenis niet gerept. Zie ook de conclusie van voormalig AG Fokkens (ECLI:NL:PHR:1999:ZD1376) vóór HR 30 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1376, NJ 1999/482 en de conclusie van AG Vellinga (ECLI:NL:PHR:2011:BP2630) vóór HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630.
In beginsel is al het seksuele contact dat plaatsvindt in de relatie hulpverlener-patiënt/cliënt strafbaar, omdat in een dergelijke functionele relatie een bepaalde mate van afhankelijkheid bestaat die gevolgen kan hebben voor de vrijwilligheid van de seksuele relatie. Dit verbod geldt alleen dan niet, als het seksuele contact niet samenhangt met of voortvloeit uit de hulpverleningsrelatie. Dus slechts als bij de patiënt/cliënt sprake is van vrijwilligheid én enige vorm van uit een hulpverleningsrelatie voortvloeiende afhankelijkheid niet van invloed is én de seksuele handelingen los staan van de relatie tussen de hulpverlener en zijn cliënt, dan vallen de seksuele handelingen niet onder het bereik van art. 249, tweede lid onder 3°, Sr
Bepalend is veeleer of er een feitelijke hulpverleningsrelatie bestaat tussen de verdachte en aangeefster (HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630, rov. 3.4.).
Seksuele relatie na beëindiging behandelrelatie hulpverlener?
Zie conclusie A-G bij arrest HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2958, NJ 2015/47 m.nt. N. Rozemond, in welke uitspraak het ging om een seksuele relatie die pas was begonnen nadat de behandelrelatie was beëindigd.
Voorbeelden seksuele relatie hulpverlener in de jurisprudentie
In de jurisprudentie komen we verschillende uitspraken tegen over de strafbaarheid van het hebben van een seksuele relatie van de hulpverlener met zijn patiënt:
- Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in het bijzonder de hierboven weergegeven verklaringen leidt het hof af dat aangeefster 1 en aangeefster 2 de verdachte hebben leren kennen als een bevriende collega van hun stiefvader, die ook bij hen thuis over de vloer kwam. Er was sprake van een vriendschapsband tussen de verdachte en aangeefster 1 en aangeefster 2. Naarmate het contact tussen de verdachte en de aangeefsters werd geïntensiveerd kwamen zij ook bij hem thuis, waar hij hen ook erotisch getinte massages heeft gegeven. Het contact tussen de aangeefsters en de verdachte is hierbij slechts geleidelijk aan van aard veranderd. Er is bij aangeefster 2 en aangeefster 1 geen sprake geweest van “een hulpvraag” waarvoor zij gericht contact hebben gezocht met een hulpverlener en er heeft evenmin betaling plaatsgevonden voor door de verdachte verrichte diensten. Op grond van het vorenstaande kunnen aangeefsters niet worden aangemerkt als cliënten die zich aan de hulp of zorg van de verdachte hadden toevertrouwd terwijl hij werkzaam was als mental coach in de maatschappelijke zorg in de zin van artikel 249, tweede lid aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht. Dat de verdachte zich op internet uitgaf voor mental coach en lifestyle coach en op visitekaartjes voor spiritueel coach maakt dit niet anders. (Gerechtshof Den Haag, 4 september 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2539).