Tenlastelegging kinderporno moet voldoende concreet zijn
De tenlastelegging van kinderporno moet voldoende concreet zijn omschreven. Het is niet voldoende wanneer een globale omschrijving van de afbeeldingen is opgenomen in de dagvaarding. De verdachte moet immers weten tegen welke feiten hij zich moet verdedigen. Dit bleek weer eens in een uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 april 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:3671.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel:
“De geldigheid van de dagvaarding
Ter terechtzitting van 2 april 2014 heeft de rechtbank ambtshalve de geldigheid van de dagvaarding aan de orde gesteld.
Aan verdachte is ten laste gelegd – zakelijk samengevat – dat hij:
feit 1:
2616 foto’s en/of 1779 video’s en/of gegevensdragers bevattende kinderpornografische afbeeldingen in bezit heeft gehad; en
feit 2:
52 foto’s en/of 1 video bevattende kinderpornografische afbeeldingen heeft verspreid, verworven en of aangeboden.
Geen van die afbeeldingen is benoemd en beschreven in de tenlastelegging dan wel in het dossier De in beide feiten verfeitelijkte seksuele gedragingen zijn een weergave van de volgens de collectiescan in het materiaal aangetroffen hoofd- en subcategorieën; steeds als en/of tenlastegelegd. Iedere verwijzing naar afzonderlijke gespecificeerde afbeeldingen ontbreekt in de collectiescan en in de tenlastelegging.
In het arrest van de Hoge Raad d.d. 20 december 2011 (NJ 2012, 147) en in – onder andere – de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 10 februari 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:317) wordt overwogen dat ook bij het bezit van grote hoeveelheden kinderporno het Openbaar Ministerie duidelijk moet concretiseren welke afzonderlijke strafbare feiten op de aangetroffen afbeeldingen worden geïdentificeerd. Het is niet voldoende als in globale beschrijvingen wordt aangegeven welke gedragingen op niet nader genoemde fotos en/of video’s zichtbaar zijn, ook al zijn deze gedragingen bijvoorbeeld vastgesteld door middel van een zogenaamde collectiescan.
In onderhavige zaak is door de officier van justitie gekozen voor deze door de Hoge Raad en meerdere Gerechtshoven verworpen manier van tenlasteleggen.
Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat de onderhavige tenlastelegging onvoldoende de afzonderlijke strafbare feiten identificeert die de tenlastelegging op het oog heeft, waardoor deze onvoldoende feitelijke betekenis heeft en niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard.
Om deze reden komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het verzoek van de verdediging om in het belang van verdachte de zaak op basis van deze tenlastelegging en het onderzoek ter terechtzitting op 2 april 2014 inhoudelijk te toetsen.