Verdachte had computer met kinderporno erop gekocht van kennis na aanmaakdatum bestanden
Uiteindelijk moet steeds worden vastgesteld dat een verdachte zelf de kinderporno heeft gedownload en op de computer heeft gezet. Een verweer dat een verdachte de computer had gekocht van een kennis en dat hij niet wist van de aanwezigheid van kinderporno op die computer kan onder omstandigheden slagen.
Steeds is de vraag
- op welke datum de kinderpornografische afbeeldingen op de computer zijn gekomen
- wie daarmee dan bezig is of kan zijn geweest
- op welke datum de computer dan is gekocht
Dat zagen we in een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, 5 juli 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:4094. De rechtbank overwoog het volgende:
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat op 29 maart 2018 bij verdachte thuis een aantal gegevensdragers, zijnde een harddisk, een mobiele telefoon met daarin een SD-kaart en een computer in beslag zijn genomen. Hierop zijn kinderpornografische afbeeldingen aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van deze afbeeldingen op die gegevensdragers. Ten aanzien van de computer heeft verdachte verklaard dat hij deze in de zomer van 2017 heeft overgekocht van een kennis met als doel om deze weer door te verkopen. De aanmaakdatum (‘file created date’) van de bestanden ligt ver vóór het moment waarop verdachte de computer zou hebben gekocht. Dit sluit aan op verdachtes verklaring dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van kinderpornografische afbeeldingen op zijn gegevensdragers. Bovendien lag verdachte gedurende een gedeelte van de tenlastegelegde periode in het ziekenhuis en hebben bij naam genoemde anderen volgens hem van zijn computer gebruik gemaakt.
De rechtbank stelt vast dat het digitale onderzoek beperkts is gebleven en dat naar de (on)juistheid van de verklaring van verdachte geen nader onderzoek is verricht. Daarbij komt dat het alternatieve scenario niet door de bewijsmiddelen wordt weersproken. De enkele omstandigheid dat een deel van de afbeeldingen is aangetroffen in een mappenstructuur waarin de voornaam van verdachte voorkomt is tegen die achtergrond onvoldoende om verdachtes wetenschap van de aanwezigheid van die afbeeldingen op de gegevensdragers te bewijzen. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte bewust en dus met (voorwaardelijk) opzet kinderpornografische afbeeldingen in zijn bezit heeft gehad. Dit betekent dat dit deel van het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en verdachte in zoverre van het tenlastegelegde (toonmap foto nrs. 1-16, 18-21 en 23-27) zal worden vrijgesproken.