Veroordeling voor belediging bij sexting
Het verspreiden van naaktfoto’s via social media wordt ook wel sexting genoemd. In de wet wordt het veelal gebracht onder de strafbaarstelling van belediging. We zien dat o.a. in Rechtbank Overijssel, 7 oktober 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:3531:
“Vooropgesteld overweegt de rechtbank dat de effecten van het plaatsen van belastend beeldmateriaal van andere jongeren, zoals in dit geval een naaktfoto, vaak worden onderschat. Dit exposen wordt door velen ervaren als een zware persoonlijke vernedering en aantasting van de familie-eer. Slachtoffers zijn vaak bang dat het beeldmateriaal uitlekt naar hun ouders en andere familieleden. Ook in deze zaak heeft de verdachte onvoldoende stilgestaan bij de snelheid waarop beelden op social media worden gedeeld, en de enorme impact die het kan hebben op de persoon die op de betreffende foto staat.
Verdachte heeft op 19 februari 2017 een naaktfoto van een minderjarige jongen via Whatsapp ontvangen en deze verder verspreid via haar Instagramaccount en, omdat zij deze jongen had getagd, ook onder de volgers van deze minderjarige jongen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben en verspreiden van een naaktfoto van de minderjarige [slachtoffer] en dus van het in bezit hebben en verspreiden van kinderporno. Daarmee heeft verdachte in de eerste plaats [slachtoffer] schade berokkend. Het is algemeen bekend dat wanneer iemands naam en foto op deze wijze op sociale media of internet komen, iemands eer of goede naam wordt aangetast en het tevens niet gemakkelijk is daarvan af te komen.”
De minderjarige verdachte de naaktfoto van het 14 jarig meisje via social media verspreidde is uiteindelijk voor het bezit en verspreiden van kinderporno en belediging veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren.
De Hoge Raad is echter streng bij het kwalificeren van het versturen van naaktfoto’s tussen tieners onderling. Dit wordt niet altijd als kinderporno aangemerkt (ECLI:NL:HR:2016:213).
“De Hoge Raad tekent hierbij aan dat, mede gelet op de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis, moet worden aangenomen dat art. 240b Sr te ruim is geredigeerd, in die zin dat deze bepaling ook gevallen bestrijkt waarin volgens de wetgeschiedenis strafrechtelijke aansprakelijkstelling achterwege kan of dient te blijven. Relevante factoren voor het bepalen van dergelijke gevallen zouden daarbij in het bijzonder zijn de concrete gedraging van de verdachte, de leeftijd van de betrokkenen, de instemming van de betrokkenen en het ontbreken van enige aanwijzing voor een risico van verspreiding van de afbeelding(en) onder anderen dan de betrokkenen. Deze gevallen zouden in de – bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel niet weersproken – visie van de Minister nader moeten worden omschreven in de Aanwijzing kinderpornografie. Geen van de elkaar opvolgende Aanwijzingen kinderpornografie bevat evenwel enige omschrijving in die zin. Een verdachte die wordt vervolgd ter zake van het misdrijf van art. 240b Sr, kan zich derhalve niet met vrucht beroepen op die Aanwijzing. Daardoor laat zich nog sterker het gemis voelen dat de wetgever niet zelf art. 240b Sr zo heeft geformuleerd dat het zich niet uitstrekt over gevallen waarin naar zijn opvatting strafrechtelijke aansprakelijkstelling achterwege behoort te blijven.
Bij deze stand van zaken is het aan de strafrechter om – ook al is voldaan aan alle bestanddelen van art. 240b Sr – in het soort gevallen dat is genoemd in de wetsgeschiedenis, aan de hand van factoren als hiervoor genoemd de vraag onder ogen te zien of het gedrag van de verdachte, alle omstandigheden in aanmerking genomen, van dien aard is dat het moet worden gekwalificeerd als het in die bepaling als misdrijf tegen de zeden strafbaar gestelde feit, en ingeval die vraag ontkennend wordt beantwoord, de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging op de grond dat het bewezenverklaarde niet een strafbaar feit oplevert.”