Werkzaam in de gezondheidszorg (art. 249 Sr.)
Bij sommige beroepen is het de vraag of de verdachte wel echt werkzaam is in de gezondheidszorg. Het gaat dan om de voorkomende term "gezondheidszorg" die in de tenlastelegging en/of bewezenverklaring wordt gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in art. 249 lid 2 sub 3 Sr.
Wet BIG-beroepen
Voor de uitleg van het begrip "gezondheidszorg" kan o.a. aangesloten bij art. 3 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna verder: Wet BIG):
Art. 1 Wet BIG luidt:
"1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen worden onder handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg naast de in het tweede lid omschreven handelingen verstaan alle andere verrichtingen - het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen -, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende diens gezondheid te bevorderen of te bewaken.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen worden onder handelingen op het gebied van de geneeskunst verstaan:
a. alle verrichtingen - het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen -, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel verloskundige bijstand te verlenen;
b. het bij een persoon afnemen van bloed of wegnemen van weefsel voor andere doeleinden dan die, bedoeld onder a;
c. het wegnemen van weefsel bij een overledene en het verrichten van sectie."
Art. 3 Wet BIG luidt:
"1. Er worden registers ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden ingeschreven, onderscheidenlijk als:
- arts,
- tandarts
- apotheker
- gezondheidszorgpsycholoog
- psychotherapeut
- fysiotherapeut
- verloskundige
- verpleegkundige.
De Memorie van Toelichting bij het toenmalige wetsvoorstel-BIG houdt het onder meer het volgende in:
"Het onderhavige wetsontwerp beoogt één, zoveel mogelijk uniforme regeling te geven voor alle daarvoor in aanmerking komende beroepen op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Het treedt in de plaats van de bestaande regelgeving ter zake, die op een aantaI punten aanmerkelijk is verouderd, een aantal Ieemten alsmede gebrek aan systematiek vertoont en is verspreid over een aantal wetten.
Verouderd moet de bestaande wetgeving met name worden beschouwd waar het betreft het algemeen verbod tot uitoefening van de geneeskunst door anderen dan degenen aan wie de bevoegdheid daartoe uitdrukkelijk is toegekend. Dit verbod kan niet meer in overeenstemming worden geacht met de heersende opvattingen ter zake bij het publiek. In brede kring huldigt men de opvatting dat de patiënt de vrijheid moet worden gelaten om hulp en bijstand met betrekking tot zijn gezondheidstoestand daar te zoeken waar hij deze hoopt te vinden en dat de wetgever in dit opzicht de eigen verantwoordelijkheid van het individu als uitgangspunt moet nemen. In de praktijk wordt het thans bestaande verbod op ruime schaal overtreden. Vervolging en berechting hiervan vinden bijna niet plaats. Het thans geldende verbod tot uitoefening van geneeskunst door anderen dan degenen die daartoe bij de wet zijn bevoegd verklaard, wordt opgeheven. Dit verbod beheist een stelsel van beroepsbescherming. In plaats daarvan treedt een stelsel van titelbescherming voor de daarvoor in aanmerking komende beroepen, waarbij het voeren van een wettelijk beschermde beroepstitel wordt voorbehouden aan bepaalde groepen van deskundigen. Met deze titel kan men zich kenbaar maken als deskundige op het desbetreffende vakgebied. Er worden registers ingesteld waarin degenen die aanspraak willen maken op titelbescherming zich kunnen doen inschrijven. Het recht op het voeren van de titel ontstaat door inschrijving in het desbetreffende register. Men spreekt daarom van constitutieve registratie.
Het opheffen van het verbod tot uitoefening van de geneeskunst door anderen dan degenen die daartoe bevoegd zijn verklaard, geschiedt met inachtneming van een aantal uitzonderingen. Het wetsontwerp wijst een aantal handelingen aan, die, als zij worden verricht door ondeskundigen, onverantwoorde risico's zouden opleveren voor de gezondheid of het even van degenen die hulp inroepen. Het verrichten van deze categorieën van handelingen blijft voorbehouden aan bij de wet aangewezen groepen van deskundige beroepsbeoefenaren die gerechtigd zijn tot het voeren van een titel. Anderen blijven ter zake dus onbevoegd en zijn strafbaar indien zij daartoe niettemin overgaan. (...)
Het wetsontwerp bevat een strafbepaling die zich richt zowel tot degene die niet in een register is ingeschreven als tot degene die wel is ingeschreven maar bij zijn optreden het gebied van zijn deskundigheid is te buiten gegaan. Beiden zijn strafbaar wanneer zij bij het uitoefenen van individuele gezondheidszorg schade aan de gezondheid van een patiënt veroorzaken."(Kamerstukken II, 1985-1986, 19 522, nr. 3, p. 2-3)
Tegenover de opheffing van het verbod tot onbevoegde uitoefening van de geneeskunst stond, zo blijkt uit de hier weergegeven passage uit de Memorie van Toelichting, de invoering van een stelsel van titelbescherming:
"Juist vanwege het voornemen de beroepsmatige uitoefening van de gezondheidszorg vrij te geven (kan) een publiekrechtelijke erkenning van de deskundigheid met betrekking tot een aantal beroepen niet (...) ontbreken",
zo heet het elders in de Memorie van Toelichting.(Kamerstukken II, 1985-1986, 19 522, nr. 3, p. 9.) Die erkenning vormt een kwaliteitswaarborg voor de hulpzoekende patiënt. Inschrijving in het register kan dan ook alleen plaats hebben als aan bepaalde opleidingseisen is voldaan (art. 6 sub a Wet BIG). Als nevendoelen van invoering van een stelsel van constitutieve registratie noemt de Memorie van Toelichting onder meer (a) onderwerping van een beroepsgroep aan tuchtrecht (met mogelijkheid van schrapping uit het register) en (b) het verrichten van bepaalde handelingen voorbehouden aan erkende beoefenaren van een bepaalde beroepsgroep.(Kamerstukken II, 1985-1986, 19 522, nr. 3, p. 10)
De Wet BIG beperkt zich niet tot de geregistreerde beroepsbeoefenaren. Zij heeft betrekking op iedereen die op het gebied van de individuele gezondheidszorg handelingen verricht. Dat ruime werkingsbereik maakt het onder meer mogelijk om ook voor buiten het register vallende beroepen bij algemene maatregel van bestuur opleidingseisen te formuleren (art. 34 Wet BIG). Ook voorziet de wet in een strafbepaling die - kort gezegd - het veroorzaken van schade aan de gezondheid strafbaar stelt. Deze strafbepaling is te vinden in art. 96 Wet BIG:
"1. Degene die, hetzij niet ingeschreven staande in een register, hetzij wel in een register ingeschreven staande doch bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg kennelijk tredende buiten de grenzen van hetgeen overeenkomstig hoofdstuk III tot zijn gebied van deskundigheid wordt gerekend, bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaakt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde persoon weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat hij schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaakt, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
3. Bij veroordeling wegens een der in het eerste of tweede lid omschreven feiten kan de betrokkene tevens worden ontzet van het recht het betrokken beroep uit te oefenen.
4. (...)"
13. De wetgever heeft gestreefd naar een duidelijke begrenzing van het gebied van de individuele gezondheidszorg.(5) Art. 1 Wet BIG is daarvan het resultaat. De Memorie van Toelichting op dit artikel houdt onder meer het volgende in:
"Artikel 1 bevat een tweetal begripsbepalingen, welke samenhang vertonen. Het eerste lid heeft betrekking op de individuele gezondheidszorg, terwijl het tweede lid de term geneeskunst betreft. Tussen de twee begrippen is er samenhang in die zin dat het gebied der geneeskunst onderdeel vormt van het gebied waarop de individuele gezondheidszorg betrekking heeft. Het begrip individuele gezondheidszorg heeft derhalve een ruimere betekenis dan het begrip geneeskunst, zij het dat de geneeskunst het centrale bestanddeel vormt van de individuele gezondheidszorg.
In de beide artikelleden komen de begrippen niet zelfstandig voor; zij worden gebruikt in combinatie met de term handelingen. (...).
Blijkens het tweede lid, onder a, worden als geneeskundige handelingen aangemerkt alle verrichtingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen. Dat het gaat om 'verrichtingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon';, betekent dat er daarbij sprake moet zijn van een individuele gerichtheid. Zo kan van een epidemioloog die zich bezig houdt met wetenschappelijk onderzoek in het algemeen niet worden gezegd dat hij de geneeskunst uitoefent.
(...)
Tenslotte zij nog opgemerkt dat de in onderdeel a opgenomen omschrijving niet ziet op verrichtingen die er slechts op gericht zijn materiële omstandigheden te scheppen waaronder geneeskundige handelingen als bovenbedoeld kunnen worden verricht. Aldus ware bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van een bed in een ziekenhuis of het vervoeren van een patient per ambulance niet als een geneeskundige handeling in de zin van deze wet aan te merken. Evenmin wordt met de in het eerste lid gegeven definitie beoogd zodanige verrichtingen onder het begrip individuele gezondheidszorg in de zin van deze wet te brengen.
Het in het eerste lid vermelde begrip individuele gezondheidszorg is van belang aangezien daardoor de reikwijdte van de wet wordt bepaald. Om die reden is de bepaling van dit begrip dan ook voorop geplaatst. Blijkens het artikellid omvat het begrip mede het begrip geneeskunst. Daarnaast worden tot de individuele gezondheidszorg gerekend alle andere verrichtingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende diens gezondheid te bevorderen of te bewaken. Hieronder kunnen bijvoorbeeld worden gebracht de handelingen, verricht door verpleegkundigen of ziekenverzorgenden, welke zij in het kader van het verlenen van bijstand met het oog op de verpleging/verzorging van een patiënt verrichten. Deze handelingen liggen strikt genomen niet op gebied van de geneeskunst. Zij worden door de verpleegkundigen/ziekenverzorgenden niet als verlengde arm van de arts verricht. Onmiskenbaar oefenen verpleegkundigen/ ziekenverzorgenden wél individuele gezondheidszorg uit. Hetzelfde is het geval ten aanzien van paramedische beroepsbeoefenaren die handelingen, niet liggende op het gebied van de geneeskunst, zelfstandig, zonder voorschrift van een arts, verrichten voor zover deze handelingen gericht zijn op het bevorderen/bewaken van de gezondheidstoestand van een persoon. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het geven van spraaklessen door een logopedist, zonder dat dit is voorgeschreven door een arts.
Onder het begrip individuele gezondheidszorg vallen niet werkzaamheden als sportmassage of gezinsverzorging. Scherpe grenzen tussen welke werkzaamheden wel en welke niet er onder vallen zijn moeilijk aan te geven. Een groot probleem vormt dit niet. De vraag of een bepaald, nog niet geregeld beroep zich bevindt op bet terrein van de individuele gezondheidszorg en voor wettelijke regeling in aanmerking kan komen, wordt steeds op (formeel) wetsniveau beantwoord."(6)
Conclusie werkzaam in de gezondheidszorg
Aldus heeft de wetgever de activiteiten van uiteenlopende categorieën personen onder het bereik van de Wet BIG gebracht. Het betreft met name verrichtingen die rechtstreeks betrekking hebben op een persoon en ertoe strekken diens gezondheid te bevorderen of te bewaken. Niet in de eerste plaats van belang daarbij is wie de desbetreffende handeling verricht: of het nu een arts, een andere in art. 3 Wet BIG genoemde beroepsbeoefenaar is, of enige andere beroepsbeoefenaar. Veeleer is de aard van de verrichte handeling bepalend. De paramedicus die een sportmassage verricht, houdt zich niet bezig met individuele gezondheidszorg in de zin van de Wet BIG, maar de paramedicus die zelfstandig handelingen (niet liggende op het gebied van de geneeskunst) zonder voorschrift van een arts verricht, doet dat wel voor zover deze handelingen gericht zijn op het bevorderen of bewaken van de gezondheidstoestand van een persoon.
Het is dus niet zo dat sinds de inwerkingtreding van de Wet BIG alleen die personen de bescherming van art. 249 lid 2 sub 3 Sr verdienen, die zich hebben gewend "tot de van overheidswege gecontroleerde deelnemers aan de gezondheidszorg", zodat het begrip "gezondheidszorg" in art. 249 Sr niet alleen gekoppeld moet worden aan de activiteiten van de in art. 3 BIG genoemde beroepsbeoefenaren, maar ook andere beroepen kunnen onder 249 Sr. vallen. Zie ook de totstandkomingsgeschiedenis van art. 249 lid 2 sub 3 Sr., Wet van 9 oktober 1991 tot wijziging van de artikelen 242 tot en met 249 van het Wetboek van Strafrecht, Stb. 519. De Memorie van Toelichting houdt onder meer het volgende in:
"De laatste tijd worden steeds meer geluiden gehoord van patiënten die te lijden hebben gehad van enigerlei vorm van ongewenste seksuele benadering van de zijde van hulpverleners. In een aantal gevallen zullen daar de algemene bepalingen tegen seksuele vergrijpen van toepassing zijn of zal daartegen tuchtrechtelijk, als een inbreuk op de zorgvuldigheid, die bij de beroepsuitoefening betaamt, kunnen worden opgetreden. Er blijven echter gevallen waarin niet strafrechtelijk kan worden opgetreden, zoals in het eerder genoemde voorbeeld, en waarin tuchtrechtelijk optreden of niet mogelijk is omdat de dader niet aan tuchtrecht onderworpen is, of waar de zaak zo ernstig is dat naast de mogelijkheid van toepassing van het tuchtrecht ook strafrechtelijke bescherming geboden dient te worden.
Ik stel dan ook voor om aan artikel 249, tweede lid, een bepaling toe te voegen waarin strafbaar wordt gesteld het plegen van ontucht door personen werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, met personen die zich als patiënt of cliënt aan hun zorg of hulp hebben toevertrouwd."( Kamerstukken II, 1988-1989, 20 930, nr. 3, p. 7-8. Zie ook NLR, aant. 8 bij art. 249 Sr (suppl. 130, februari 2005).)
Het ontbreken van de mogelijkheid van tuchtrechtelijk optreden vormde destijds een argument om art. 249 lid 2 Sr met een nieuwe strafbaarstelling uit te breiden. De afwezigheid van controle van overheidswege op de beroepsuitoefening vormt dus niet direct een argument om de patiënt strafrechtelijke bescherming te onthouden.
Voor die gedachtengang is ook geen steun in de Wet BIG zelf te vinden. De vrijheid die de wet de patiënt laat om zijn heil bij een niet erkende beoefenaar van de gezondheidszorg te zoeken, brengt niet mee dat de patiënt die deze eigen verantwoordelijkheid benut, verder, bij wijze van sanctie op de getoonde eigenwijsheid, aan de wolven is overgeleverd. Dat de wetgever deze patiënten de bescherming van de strafwet niet heeft willen onthouden, wordt gedemonstreerd door de in art. 96 Wet BIG opgenomen strafbepaling.
Zo bij de uitleg van art. 249 lid sub 3 Sr aansluiting gezocht zou moeten worden bij de Wet BIG, is dat bij de in art. 1 lid 1 Wet BIG gegeven ruime omschrijving van "handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg". Het directe gevolg van de Wet BIG is dat allerhande niet aan tuchtrecht of andere vormen van wettelijke regulering onderworpen beoefenaren van de gezondheidszorg op de medische markt zijn toegelaten. De strafrechtelijke bescherming die art. 249 Sr biedt, zal zich in elk geval ook tegen deze alternatieve genezers moeten richten.
In art. 1 lid 1 van de Wet BIG is ook een omschrijving gegeven waarin een ruim begrip (individuele) gezondheidszorg figureert, dat ten grondslag is gelegd aan de in art. 96 Wet BIG opgenomen strafbaarstelling.
Ten overvloede wijs ik nog op het volgende. In het arrest waarbij de onderhavige zaak is verwezen naar het Hof te Amsterdam, overwoog de Hoge Raad, voor zover thans van belang:
Voorbeelden werkzaam in de gezondheidszorg
In de jurisprudentie komen we enkele voorbeelden tegen van het werkzaam zijn in de gezondheidszorg:
- Als masseur en psychotherapeut misbruik heeft gemaakt van zijn psychisch overwicht, de afhankelijke positie van het slachtoffer en het vertrouwen dat hij van haar had gewonnen. In strafbaarstelling van zodanig misbruik door iemand die - zoals ten aanzien van de verdachte moet worden aangenomen - werkzaam is in de gezondheidszorg, is voorzien in art. 249 Sr."( HR 2 december 2003, NJ 2004, 78)
- Een masseur en hypnotherapeut (HR 17 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8074)